Jesaja (boek)/Hoofdstuk 41: verschil tussen versies

2.588 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
 
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
{{Commentaar hoofdstuk}}
 
== Samenvatting ==
God gebied de kustlanden te zwijgen en daagt ze uit ten gerichte te naderen. Hij verwijst naar Abraham, "die rechtvaardige". De kustlanden, afgodendienaars, traden toe (1-8). God bemoedigt zijn knecht Israël, het zaad van Abraham. Hij zal Israël helpen en doen overwinnen over zijn vijanden (9-16). God zal in de behoeften voorzien (17-20). God daagt de kustlanden (?), die voor God als niet zijn, uit hun twistzaak voor te brengen (21-24). God kondigt de verwekking van Cyrus aan (25-29).
 
== Jes. 41:1 ==
Regel 11 ⟶ 14:
== Jes. 41:2 ==
Jes 41:2  Wie heeft van de opgang die rechtvaardige verwekt? heeft hem geroepen op zijn voet? de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en gemaakt, dat hij [over] koningen heerste? heeft ze zijn zwaard gegeven als stof, zijn boog als een voortgedreven stoppel? (CP<ref name=":0" />)
'''Opgang.''' De opgang is de plaats waar de zon opgaat en daarmee het licht aan de dag treedt. Vgl.:
 
''Jes 41:25  Ik verwek [een] van het noorden, en hij zal opkomen van den opgang der zon; hij zal Mijn Naam aanroepen; en hij zal komen [over] de overheden als [over] leem, en gelijk een pottenbakker het slijk treedt. (SV)''
 
Vgl.:
 
''Lu 1:78  door de innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmee de Opgang uit de hoogte ons zal bezoeken,'' (Telos)
 
'''Die rechtvaardige.''' DeWaarschijnlijk Messias. Andere verklaringen: AbrahamCyrus<ref>Kanttekenaar van de Statenvertaling</ref>, Cyrus<refname=":1">Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901). </ref>. Misschien spreekt ook vers 25 van Cyrus. Ander verklaringen: Abraham<ref>Kanttekenaar van de Statenvertaling</ref>, de Messias (vgl. 49:1v),
 
'''Hem geroepen.''' Vgl. wat de messias zegt:
 
''Jes 49:1 Hoort naar Mij, gij eilanden! en luistert toe, gij volken van verre! De HEERE heeft Mij geroepen van den buik af, van Mijner moeders ingewand af heeft Hij Mijn Naam gemeld.'' (SV)
 
'''De heidenen voor zijn aangezicht gegeven.''' Opdat Hijhij over hen zou heersen.
 
'''Dat hij [over] koningen heerste.''' Van de messias geldt: Hij is de Koning der koningen, de Heer der heren.
 
''Jes 49:7  Alzo zegt de HEERE, de Verlosser van Israël, Zijn Heilige, tot de verachte ziel, tot Dien, aan Welken het volk een gruwel heeft, tot den Knecht dergenen, die heersen: Koningen zullen het zien en opstaan, [ook] vorsten, en zij zullen zich [voor] [U] buigen; om des HEEREN wil, Die getrouw is, om den Heilige Israëls, Die U verkoren heeft.'' (SV)
 
'''Heeft ze zijn zwaard gegeven als stof, zijn boog als een voortgedreven stoppel.''' De Messiasmessias zal heersen na zijn vijanden te hebben overweldigd.
 
Vgl. met wat de Messiasmessias zegt in Jes. 49:
 
''Jes 49:2  En Hij heeft Mijn mond gemaakt als een scherp zwaard, onder de schaduw Zijner hand heeft Hij Mij bedekt; en Hij heeft Mij tot een zuiveren pijl gesteld, in Zijn pijlkoker heeft Hij Mij verborgen.'' (SV)
Regel 66 ⟶ 73:
 
'''Werkmeester ... goudsmid.''' Hielden zich bezig met de vervaardiging van afgodsbeelden of kostbare metalen voorwerpen.
 
== Jes. 41:9 ==
Jes 41:9  Gij, welken Ik gegrepen heb van de einden der aarde, en uit haar bijzonderste geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht; u heb Ik uitverkoren, en heb u niet verworpen. (SV)
'''Gij, welken Ik gegrepen heb van de einden der aarde.''' Israël, in Abraham, geroepen van Ur der Chaldeeën, dat, vanuit het land Israël gezien, aan de einden der aarde is gelegen.
 
== Jes. 41:15 ==
Jes 41:15  Ziet, Ik heb u tot een scherpe nieuwe dorsslede gesteld, die scherpe pinnen heeft; gij zult bergen dorsen en vermalen, en heuvelen zult gij stellen gelijk kaf. (SV)
Wat klein, onaanzienlijk en in zichzelf zwak is (vers 14), "volkje Israël", zal God als oordeelsinstrument doen optreden.
 
== Jes. 41:19 ==
Jes 41:19  Ik zal in de woestijn den cederboom, den sittimboom, en den mirteboom, en den olieachtigen boom zetten; Ik zal in de wildernis stellen den denneboom, den beuk, en den busboom te gelijk; (SV)
Reeds in het begin plantte God bomen,
 
''Ge 2:8  Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had. (SV)''
 
== Jes. 41:25 ==
Jes 41:25  Ik verwek [een] van het noorden, en hij zal opkomen van den opgang der zon; hij zal Mijn Naam aanroepen; en hij zal komen [over] de overheden als [over] leem, en gelijk een pottenbakker het slijk treedt. (SV)
'''Hij.''' Volgens een uitlegger<ref name=":1" /> wordt Cyrus bedoeld.
 
''Jes 41:2  Wie heeft van de opgang die rechtvaardige verwekt? heeft hem geroepen op zijn voet? de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en gemaakt, dat hij [over] koningen heerste? heeft ze zijn zwaard gegeven als stof, zijn boog als een voortgedreven stoppel?'' (CP<ref name=":0" />)
 
== Voetnoten ==