k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
(8 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 3:
Over de betekenis van zijn naam en andere naamgenomen, zie artikel [[Joas]]
Hij was de zoon en opvolger van koning [[Ahazia (koning van Juda)|Ahazia]] van Juda. Zijn moeder heette [[Zibja]] van Berséba (2 Kon. 12:1; 2 Kron. 24:1).
{{Stamboom Ahazia (koning van Juda)}}
Hij regeerde gedurende 40 jaar over het koninkrijk [[Juda (koninkrijk)|Juda]] van 835-795 v.C.<ref>Volgens ''Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten'' ([[Stichting De Oude Wereld]], 2009). P.J. Gouda Quint, ''Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling'' (Haarlem: De erven F. Bohn, 1866) heeft 878 tot 839 vóór Chr. </ref>
{{Tijdbalk Israël
{{Tijdbalk Israël 800-750 v.C.}}
Hij zou op éénjarige leeftijd op bevel van zijn grootmoeder [[Athalia]], die zich de heerschappij had aangematigd, met al zijn broers omgebracht zijn, als hij niet tijdig door zijn tante [[Joseba]], de zus van Ahazia en de echtgenote van de hogepriester [[Jojada]], aan het gevaar onttrokken was.
De vrome Jojada voedde het kind, dat voor de troon bestemd was, godvruchtig op, en wachtte de geschikte tijd af, om aan de dwingelandij van koningin Athalia een eind te maken.[[Bestand:Joas door Jojada tot koning gekroond.jpg|miniatuur]]Na verloop van de zes jaren had hij alles in stilte voorbereid, om zijn pleegkind op de troon van zijn vaders te plaatsen. Hij liet de jonge Joas, die zeven jaar oud was (2 Kon. 11:21; 2 Kron. 24:1), onder zijn voogdijschap tot koning van Juda uitroepen.
Joas deed wat recht, juist was in de ogen van God. <blockquote>''2Kr 24:2 Joas deed wat juist was in de ogen van de HEERE, al de dagen van de priester Jojada. 2Kr 24:3 Jojada nam twee vrouwen voor hem, en hij verwekte zonen en dochters. (HSV)''</blockquote>Tenminste 23 jaren stond
Wel bleef de offerdienst nog altijd op de hoogten plaats hebben, maar afgoderij en baälsdienst werden niet geduld. Ondanks deze gunstige verschijnselen schijnt nog veel aan de godsdienstige en zedelijke zin van het volk ontbroken te hebben. Uit de godspraken van Joël, die waarschijnlijk in deze tijd geprofeteerd heeft, zien wij dat de velden door talloze sprinkhanen werden afgegeten, en dat droogte benevens hongersnood de mensen kwelde. Wel maakt hij geen gewag van afgoderij en verwaarlozing van de tempeldienst, of van de staking van de offers - anders dan om wettige en geldige redenen - en van de vasten en gebeden, evenwel dringt hij bij het volk aan om hun leven naar de wet een leven voor God te doen worden, en kondigt de tijd aan, dat Gods Geest op alle vlees zou worden uitgestort.
Maar al was dan ook veel te berispen, wenselijk voor Juda ware het geweest, dat Joas, ook na het afsterven van zijn trouwe leidsman en vriend, aan wie hij zo oneindig veel verplicht was, op het ingeslagen spoor standvastig voortgegaan was. Toen echter Jojada was gestorven, maakten de vorsten van Juda zich van de weinig zelfstandige koning Joas meester, deden de verering van de afgoden herleven, weerstonden de mannen Gods, die tot boete en berouw opriepen, en verleidden Joas zelfs zich schuldig, althans medeplichtig te maken aan de steniging van de getrouwen hogepriester Zacharia, den zoon van Jojada (2 Kron. 24:17v). Hij vergoot ook het bloed van een of meer andere zonen van Jojada (2 Kron. 24:25)<ref>Sommigen vatten 'zonen' als een retorische meervoud op, zo Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op 1 Cor. 2 Kron. 24:25. "Zonen is hier een zogenaamd retorisch meervoud, om in het oog te doen vallen, dat Joas zich aan Jojada en zijn kinderen had vergrepen en daarmee een zware bloedschuld op zich had geladen." </ref>.
De straf voor al deze gruwelen, waarmee de eertijds zo vrome Joas zich bevlekte, bleef niet achterwege. De Syriërs onder Hazaël drongen tot Jeruzalem door, versloegen hem, deden velen van de zijnen sneuvelen. Toen Joas hem een aanzienlijke schat van geheiligde dingen en goud uit zijn eigen huis betaald had, trok Hazaël af van Jeruzalem (2 Kon. 12:17-18). Zo voorkwam Joas de plundering van zijn hoofdstad en wellicht ook de ondergang van zijn rijk. Hij werd echter ernstig ziek achtergelaten (2 Kron. 24:25).
Niet weinig werkte deze grote vernedering van de in vorige jaren geëerbiedigde en beminde vorst, aan wie zich toen de grootste verwachtingen hadden vastgeknoopt,
Zo treurig was het einde van de man, die gedurende 40 jaren, Davids rijk had bestuurd, en wiens latere regering zozeer in strijd was geweest met de hoop, die zijn eerste optreden gewekt had. Behalve in de strijd tegen Israël, welk rijk hij enkele steden ontnam, was hij in de oorlog niet gelukkig geweest. Wel levert de rampzalige vorst bewijs voor de waarheid, dat wie God verlaat, ook Gods zegen prijsgeeft.
|