Jozua (boek)/5: verschil tussen versies

4.780 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
Regel 5:
 
== Inleiding ==
Voordat Jozua's bevel kan weerklinken om met het leger van Gilgal tegen Jericho op te trekken, moet eerst tweeërlei gebeuren: de bondswijding van de besnijdenis moet in ere worden hersteld en, gezien de tijd van het jaar, het Paasfeest moet worden gevierd. Beide gebeurtenissen staan in verband met een nieuw begin in het leven van het volk.
 
== Besnijdenis van Israël te Gilgal (2-9) ==
Regel 24:
== Joz. 5:10 Viering van het Paasfeest ==
Joz 5:10  Terwijl de kinderen Israëls te Gilgal gelegerd lagen, zo hielden zij het pascha op den veertienden dag derzelver maand, in den avond, op de vlakke velden van Jericho. (SV)
Niet alleen de bondswijding der besnijdenis moet worden verricht. Ook het paasfeest moet worden gevierd. Israël betoonde gehoorzaamheid aan Gods bevel om de gedachtenis te bewaren aan de dag, waarop het Egypte verliet, en om het zevendaagse feest der ongezuurde broden te vieren. 's Heeren behoudende en reddende genade moet niet als een moment uit het verleden, maar als een immer werkzame realiteit in het heden voor Israëls geestesbewustzijn staan. Israëls toekomst is alleen ver­zekerd, wanneer het in de weg van het verbond blijft wandelen.
Niet alleen de bondswijding der besnijdenis moet
 
== Joz. 5:11 ==
Joz 5:11  En zij aten van het overjarige koren des lands, des anderen daags van het pascha, ongezuurde broden en verzengde aren, even op dienzelven dag. (SV)
'''Ongezuurde broden.''' Op het Pascha volgde het zevendaagse feest van Ongezuurde Broden.
 
'''Overjarige koren.''' Het oude koren, van het gewas van vorig jaar.
 
== Ontmoeting met de vorst van Gods leger (13-15) ==
== Joz. 5:14 ==
Nu zowel de viering van het Paasfeest als de bondswijding der besnij­denis hebben plaatsgehad, kan Israël de weg betreden, die het voeren moet naar de overwinning. Maar voordat Jozua de nodige maatregelen treft om Jericho aan te vallen, gaat hij zelf de stad opnemen. Hij betreedt „het ge­bied van Jericho". En daar leert hij, de legeraan­voerder, die uiteraard bij de inname van een stad aan wapengeweld denkt, dat God Zijn woord, bij de aanvang aan Jozua's optreden gesproken: „Ik geef het land", „elke plaats die uw voetzool betreden zal" bij Jericho in die volstrekte zin zal waar maken, dat er voor Israël niets anders zal te doen zijn dan wandelen, juichen en binnentrekken. Jozua en Israël moeten weten, dat niet eigen overwicht, maar alleen 's Heeren bondstrouw Kanaän voor hen ontsluit en het aan de vaderen beloofde land in hun hand geeft. Terwijl Jozua de stad bespiedt, treedt hier plotseling „een man met een getrokken zwaard in de hand" hem tegemoet, die zich onthult als „de vorst van des Heeren leger".
Joz 5:14  En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht? (SV)
 
'''Viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad.''' Hetgeen ook Johannes deed:
== Joz. 5:13 ==
Joz 5:13  Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden? (SV)
 
== Joz. 5:14 ==
Joz 5:14  En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht? (SV)
'''Vorst van het heir des HEEREN.''' Zo staan hier twee aanvoerders tegenover elkaar. Jozua vraagt zich af, of de „man" niet een „vijand" (tsar) is (vers 13), maar deze antwoordt, dat hij „vorst" (sar) is, gekomen om „des Heeren leger" aan te voeren.
 
'''Ik ben nu gekomen.''' ''Nu.'' Israël staat dicht bij Jericho, een van die „tot den hemel versterkte" steden met haar in de strijd geoefende inwoners. Dreigend verheffen zich voor Israëls blik die geweldige muren, versterkt door zeven torens. De eeige poort, die toegang geeft, is gesloten (6:1) en gewapende krijgers zijn in voldoende getale aanwezig om iedere aanval tot een hachelijke onderneming te maken. Alleen een langdurig, het geduld van de aanvaller op zware proef stellende belegering kan hier tot inname voe­ren. Maar zullen Jericho's naaste buren, zal Jeruza­lem, zal Ai, zal Sichem, zal Gibeons stedenbond werkeloos blijven toezien? En als hun legers afdalen van het gebergte, zal dan Gilgals lager niet onder de voet worden gelopen en Israëls poging om zich van Kanaän meester te maken, niet eindigen in een ontzettend bloedbad? Wat al vragen, die Jozua's hart bestormen.
 
„Nu ben Ik gekomen". ''Ik''. De God van de eed en van het verbond, die van Abrahams dagen af sprak van „geven", altijd weer van „geven". Die belofte, van welker vervulling geen der aartsvaders ook maar iets gezien had, naar welker realisering Mozes en Aaron tevergeefs hadden uitgezien, ze zal in ver­vulling gaan. De Heere zelf is gekomen om te „geven" en zal Zich daarom aan het hoofd stellen van Israël, Zijn eigen leger. Jozua moet achteruit treden, de dienstknecht plaats maken voor de Heer. Niet Jozua zal straks het leger de weg wijzen, maar de Heer zelf met zijn priesters. Nu Hij, „de vorst van het leger van Jahweh", er is, is het moment van de opmars gekomen.
 
'''Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad.''' Onmiddellijk herkent Jozua in deze „man" zijn Meerdere, zijn Lastgever, zijn Heer. Daarom valt hij in het diep besef van de grote afstand, die de knecht scheidt van de Heer, in aan­bidding op zijn aangezicht ter aarde. Hier staat niet maar „een man" voor hem, maar God zelf.
 
'''Viel Jozua opOp zijn aangezicht ter aarde vallen en aanbad.'''aanbidden Hetgeendeed ook Johannes deed:
 
''Opb 19:10  En ik viel voor zijn voeten neer om hem te aanbidden; en hij zei tot mij: Zie toe, doe dit niet; ik ben een medeslaaf van u en van uw broeders die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest van de profetie.'' (Telos)
 
''Opb 22:8  En ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze hoorde en zag, viel ik neer om te aanbidden voor de voeten van de engel die mij deze dingen toonde.'' (Telos)
 
== Joz. 5:15 ==
Joz 5:15  Toen zeide de Vorst van het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo. (SV)
Deze Vorst onthult Zich nu nog meer aan de van eerbiedige vrees ver­vulde Jozua onthult, door deze als weleer Mozes (Exod. 3) er opmerkzaam op te maken, dat Zijn tegenwoordigheid de plaats van hun ontmoeting „hei­lig" maakt, deze verheft boven het gewone, het alledaagse, en aan deze het karakter van geheimenis en bovenmenselijkheid verleent, welke aan des Heeren heiligdom eigen is.
 
== Bron ==
A. Noordtzij, Joh. de Groot, ''Des Heeren heirscharen.'' Premieboek bij de N.C.R.V.-kalender 1938. Enige tekst van blz. 14, betreffende de besnijdenis,-16 is onder wijziging verwerkt op 12 nov. 2020.
 
== Voetnoot ==