Jozua (boek)/5: verschil tussen versies

690 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
Regel 25:
Joz 5:10  Terwijl de kinderen Israëls te Gilgal gelegerd lagen, zo hielden zij het pascha op den veertienden dag derzelver maand, in den avond, op de vlakke velden van Jericho. (SV)
Niet alleen de bondswijding der besnijdenis moet worden verricht. Ook het paasfeest moet worden gevierd. Israël betoonde gehoorzaamheid aan Gods bevel om de gedachtenis te bewaren aan de dag, waarop het Egypte verliet, en om het zevendaagse feest der ongezuurde broden te vieren. 's Heeren behoudende en reddende genade moet niet als een moment uit het verleden, maar als een immer werkzame realiteit in het heden voor Israëls geestesbewustzijn staan. Israëls toekomst is alleen ver­zekerd, wanneer het in de weg van het verbond blijft wandelen.
 
Merkwaardig is dat het pascha werd gehouden toen Israël door de Schelfzee, waarvan het water ter plaatse geweken was, uit Egypte zou gaan en dat het werd gehouden toen Israël door de Jordaan, waarvan het water werd tegengehouden, in het beloofde land was gekomen.
 
== Joz. 5:11 ==
Regel 40 ⟶ 42:
== Joz 5:14 ==
Joz 5:14 En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht? (SV)
'''Voorts geschiedde het.''' Volgens een mening<ref>De mening van Michael Samuel Smith, in: [https://www.youtube.com/watch?v=YPRwXIBvIYU Prophecies In Exodus!] Prophecy in the News, 7 juli 2020.</ref> gebeurde dat op dezelfde 14e dag van de maand Nissan, na de viering van het pascha in de avond.
 
'''Vorst van het heir des HEEREN.''' Zo staan hier twee aanvoerders tegenover elkaar. Jozua vraagt zich af, of de „man" niet een „vijand" (tsar) is (vers 13), maar deze antwoordt, dat hij „vorst" (sar) is, gekomen om „des Heeren leger" aan te voeren.
 
Deze vorst schijnt de Heer Jezus te zijn. Hij zal eens het leger van Jahweh aanvoeren bij zijn wederkomst (Opb. 19).
 
'''Ik ben nu gekomen.''' ''Nu.'' Israël staat dicht bij Jericho, een van die „tot den hemel versterkte" steden met haar in de strijd geoefende inwoners. Dreigend verheffen zich voor Israëls blik die geweldige muren, versterkt door zeven torens. De enige poort, die toegang geeft, is gesloten (6:1) en gewapende krijgers zijn in voldoende getale aanwezig om iedere aanval tot een hachelijke onderneming te maken. Alleen een langdurig, het geduld van de aanvaller op zware proef stellende belegering kan hier tot inname voe­ren. Maar zullen Jericho's naaste buren, zal Jeruza­lem, zal Ai, zal Sichem, zal Gibeons stedenbond werkeloos blijven toezien? En als hun legers afdalen van het gebergte, zal dan Gilgals legerkanmp niet onder de voet worden gelopen en Israëls poging om zich van Kanaän meester te maken, niet eindigen in een ontzettend bloedbad? Wat al vragen, die Jozua's hart bestormen.