Lasteren: verschil tussen versies

718 bytes toegevoegd ,  4 maanden geleden
k
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 22:
Met lasteren in betekenis verwant zijn ''belasteren,'' ''kwaadspreken,'' ''aantijgen'' en ''aanwrijven''. Deze woorden hebben, aldus het Handwoordenboek van Nederlandse Synoniemen uit 1908, de gemeenschappelijke betekenis van: “Iemand met opzet iets ten laste leggen, ten einde hem in een kwaad daglicht te plaatsen.” De bijbehorende zelfstandige naamwoorden zijn ''laster'', ''aantijging'' en ''achterklap''.
 
'''Belasteren''' en lasteren sluiten in, dat de kwaadspreker vals beschuldigt en de belasterde persoon benadeelt in zijn eer en aanzien. WieVoorbeeldzin: ”Wie wegens de hoogheid van zijn karakter aller achting heeft verworven, kan belasterd worden, doch de laster vindt geen geloof.”
Een vrouw kwam eens bij een priester ter biecht, en beleed hem, dat zij haar buren had belasterd. De priester gaf haar de kroon van een distel, en zei: U moet die distel nemen, en het zaad over uw velden uitzaaien." Zij ging en deed zo, en kwam terug. "Nu," zei de priester, "verzamel nu al die zaden weer." Zij zei: "dat kan ik niet." "Ach," zei hij, "ik weet dat u dat niet kunt; evenmin kunt u al de boze woorden weer inzamelen die u over uw buren gesproken hebt."<ref>T. de Witt Talmage, ''Spranken'' (Utrecht: C.H.E. Breijer, 1892), blz. 31-32. Voor Christipedia is de spelling en/of de taal van het citaat gemoderniseerd. </ref>
 
'''Kwaadspreken''' en lasteren hebben meer ten doel de andere persoon te benadelen door hetgeen men van hem vertelt, zonder hem nog bepaald te beschuldigen. Kwaadspreken is meer algemeen, het veronderstelt buiten diens tegenwoordigheid iets van iemand vertellen, hetzij waar, hetzij vals, dat hem niet tot eer verstrekt. “Spreek geen kwaad van uw buurmans kind, want hij zou het u ten kwade duiden.”
 
Regel 48:
 
=== Jezus en laster ===
De Heer Jezus werd meermalen van lasteren beschuldigd. Toen Hij tegen een verlamde man zei “uw zonden worden vergeven”, zeiden sommigen van de schriftgeleerden bij zichzelf “Deze lastert” (Matth. 9:3). Volgens hen kon niemand zonden vergeven dan God alleen. Jezus zou zichzelf verheffen en blijk geven van een vergaande miskenning of verachting van God en met zijn woorden God oneer aandoen.
 
De Schriftgeleerden beweerden dat Jezus door de overste van de demonen, door satan dus, demonen uitdreef.