Levieten: verschil tussen versies

217 bytes toegevoegd ,  3 maanden geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(6 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1:
De '''Levieten''' zijn de afstammelingen Levi, de zoon van [[Jakob (aartsvader)|JacobJakob]]. Zij waren een gave van het volk Israël aan God, in de plaats van de eerstgeborenen, en omgekeerd een gave van God aan het volk. Zij hielpen bij de diensten in de tabernakel (Num. 3:1-13) en de tempel; zij dienden de priesters. Zij deden "de dienst van het werk van het huis van Jahweh" (1 Kron. 23:24).
 
__TOC__
Regel 18:
'''Dienstkleding'''. Hun kleding''' '''leek op die van de priesters, maar was eenvoudiger. 
 
'''Inwijding.''' Voordat de Levieten enige dienst aanvaardden werden ze grondig gereinigd en ingewijd. Ze werden met water der ontzondiging besprengd en over het over het gehele lichaam geschoren; zijn klederen werden gewassen, Num. 8. De kinderen van Israël legden hun handen op hen, en Aäron bood hun "de Heer aan als een offer van de kinderen van Israël" opdat zij de dienst van de Heer zouden verrichten. Na de handoplegging van de priester werd één var ten brandoffer, en één var ten zondoffer gebracht. Over hen werd verzoening gedaan, Num. 8: 5-26.
 
'''Diensttijd'''. - De Levieten werden geroepen “om de strijd te strijden in de dienst van de “Tent der Samenkomst”, aanvankelijk op hun 30ste, Num. 4 :23, daarna op hun 25ste, Num. 8 :24, en in de tijd van de koningen reeds op hun 20ste  jaar, 1 Kron. 23 :24. Volgens Num. 4: 3, enz., begonnen de Levieten hun tabernakeldienst op de leeftijd van dertig jaar, maar in Num. 8: 24-26 wordt de leeftijd van vijfentwintig genoemd. Het kan zijn dat zij de eerste vijf jaar op proef dienden en hun taken leerden. Toen Israël zich had gevestigd in [[Kanaän (land)|Kanaän]] en de arbeid voor de tabernakel voorbij was, begonnen zij hun dienst op de leeftijd van twintig. Zij werkten tot ze vijftig jaar oud waren, 1 Kron. 23: 24-27. Op 50-jarige leeftijd mochten zij “van de strijd van deze dienst afgaan”, Num. 4 :23; 8 :25. 
 
Daarna hielden zichzij opzicht over de heilige zaken van de tabernakel en de tempel. Zij namen niet langer ''dienst'', maar ''de wacht''' '''''waar. <blockquote>''Nu 8:26 Doch hij zal met zijn broederen dienen in de tent der samenkomst, om de wacht waar te nemen; maar den dienst zal hij niet bedienen. Alzo zult gij aan de Levieten doen in hun wachten. (SV)''</blockquote>De uit dienst getreden Levieten hebben in het waarnemen van de ''wacht'' vermoedelijk de aankomende Levitische dienaars in hun dienstwerk geadviseerd en terechtgewezen en over hen gewaakt, opdat alles ordelijk en eerlijk toe zou gaan (vgl. voor de Nieuwtestamentische dienst: 1 Kor.14:40).
 
'''Erfdeel, woonplaatsen.''' De Levieten hadden geen erfdeel in het land. Acht en veertig steden werden hun toegedeeld als woonplaatsen, de onderhorige plaatsen waren voor hun vee. Van de 48, aan de gehele stam toegewezen steden, kregen de Levieten er 35. Zes van deze Levietensteden moesten dienen als vrijsteden, toevluchtsoorden voor doodslagers die onopzettelijk hebben hadden gedood, Num. 35: 1-8. De namen van de steden worden gegeven in Jozua 20: 7-9; 21: 1-42.
 
'''Inkomst, tienden.''' Om vrij te zijn voor de dienst van de Heer, werden hun tienden''' '''gegeven, Num. 18: 1-32. Zij ontvingen de tienden van veldvruchten en vee, en een schatting (heffing) van vijf sikkels van de mannelijke eerstgeborenen onder de mensen.<blockquote>''Nu 18:24 Want de tienden der kinderen Israëls, die zij den HEERE tot een hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten tot een erfenis gegeven; daarom heb Ik tot hen gezegd: Zij zullen in het midden van de kinderen Israëls geen erfenis erven.(SV)''</blockquote>Van alles moesten ze echter weer een tiende afstaan aan de priester, Num. 18, Deut. 18 :1-8, voor diens levensonderhoud.
Regel 45:
'''Priesterknechten.''' De klasse van de priesterknechten, die men ook gewoon is kortaf met de naam van "Levieten" aan te duiden (Neh.12:47; 13:5), omvatte de Levieten in de engere zin van het woord. Zij leverde de priester de nodige helpers bij de werkzaamheden, die in 1 Kron. 23.28 zijn opgenoemd; zij bezorgde dus de reiniging van de tempel, het aanbrengen van de offervoorraad, de bereiding van het bakwerk, namelijk van de toonbroden, en werd, in overeenstemming met de 24 priesterklassen (1 Kron. 24) in 24 orden verdeeld, waarvan negen op Gerson, negen op Kahath en zes op Merari kwamen (1 Kron. 23:6v). Uit deze klasse werden waarschijnlijk ook de in 1 Kron. 26:20 vv. opgegeven bewaarders van de Schriften van het heiligdom benoemd; zij zelf had weer voor de geringste arbeid bij het heiligdom de Nethinim tot dienaars (1 Kron. 9:2).
 
'''Lofzangers.''' <blockquote>''1Kr 23:30 Vervolgens moesten zij elke morgen, en eveneens in de avond, gereedstaan om de HEERE te loven en te prijzen, (HSV)''</blockquote>De klasse van de zangers en muzikanten werd verdeeld in 24 koren (1 Kron. 25:1vv.), ieder met een overste en 11 meesters uit dezelfde familie aan het hoofd. Onder de koorleiders waren vier zonen van Asaf, uit het geslacht van Gerson, zes zonen van Jeduthun of Ethan uit Merari, veertien zonen van Heman, de Korahiet, uit Kahath. De dienst onder de 24 koren wisselde waarschijnlijk even zo af als onder de 24 priesterklassen.
 
'''Deurwachters.''' De dienst van de Levietenklasse der deurwachters werd als een militaire beschouwd, zodat men de ligging van het leger van de Heere in de woestijn ook bij de tempel aanschouwde. In 1 Kron. 26:1 vv. worden drie poortiers-families opgegeven; een Korachitische voor de oost- en nordzijdenoordzijde, Obed-Edom voor de zuid- en Hosea voor de westzijde; de eerste dus uit Kahath, de beide laatsten uit Merari (2 Kon.25:18; Jer.52:24. Deze drie families nu moesten bij de tempel dagelijks 24 opperpoortiers stellen waaronder de 4.000 Levieten van deze klasse zo verdeeld zullen geweest zijn, dat ieder over plus minus 167 man te bevelen had; dus wanneer deze laatsten met elke zeven weekdagen afwisselden, stonden door elkaar elke dag 24 man onder bevel van iedere opperpoortier.
 
'''Ambtlieden en rechters.''' Over de klasse van de ambtlieden en rechters wordt aangaande hun bestemming in 1 Kron. 26:29 vv. slechts kort en in hoofdzaak dit aangemerkt wordt, dat zij zowel voor zaken van God als van de koning werden gebruikt. Zij behoorde tot het geslacht van Kehath, en wel tot de zijtakken Jizhar en Hebron. 
 
== Latere vermelding ==
'''In de dagen van Hizkia''', nadat de tempel was gereinigd, hielpen de Levieten bij het aftrekken van de huid van de brandoffers, want "want de Levieten waren rechter van hart, om zich te heiligen, dan de priesteren” (2 Kron 29:34). Op het Pascha dat volgde hadden de Levieten de taak om de paschalammeren te doden voor de mensen die onrein waren, 2 Kron. 30: 17.
 
'''Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap''' hielpen de Levieten om de wet uit te leggen aan het volk, Neh. 8: 7, 8.