Obadja: verschil tussen versies

363 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(3 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 2:
 
De naam betekent: "Knecht van Jah". "Jah" is een verkorting van de Hebreeuwse eigennaam van God ("Jahweh", zie [[Jhwh]]). De volgende personen in de Bijbel dragen de naam Obadja.
[[Bestand:Obadja voedt honderd profeten in een grot, RP-P-OB-45.351.jpg|miniatuur|442x442px|Obadja de hofmeester voedt profeten die zich schuilhouden in een grot.]]
 
1. een van de Gadietische soldaten, die zich bij David, toen hij te [[Ziklag]] vertoefde, aansloten;
 
2. de vader van Ismaja, een stamhoofd over Zebulon, ten tijde van [[David]];
 
3. [[hofmeester]] van koning [[Achab]], die ondanks de ijver van [[Izebel]] voor de Baälsdienst en het levensgevaar, dat elke getrouwe dienaar van [[Jahweh]] in die dagen bedreigde, onwankelbaar aan de God van Israël getrouw bleef. Dit bleek uit (a) de pogingen, door hem aangewend, om profeten en profetenzonen aan de woede van de goddeloze [[Izebel]] te onttrekken; (b) uit zijn eigen verklaring, dat hij de Heer vreesde van zijn jeugd af ; en (c) uit zijn gesprek met [[Elia]], toen hij op bevel van Achab het rijk rondtrok, om water te zoeken. Obadja bood 100 profeten van God - twee groepen van vijftig zielen - een schuilplaats en onderhield hen met boordbrood en water.
[[Bestand:Obadja en Achab.jpg|geen|miniatuur|574x574px|Obadja (links) laat koning Achab weten dat de profeet Elia eraan komt. (c) [[:Bestand:Obadja en Achab.jpg|FreeBibleImages]]]]
 
4,. een van de vorsten of veldheren van [[Josafat]];
 
5. een nakomeling van Issaschar, en een afstammeling van [[Saul]] uit [[Jonathan (zoon van Saul)|Jonathan]];