Obadja: verschil tussen versies

74 bytes toegevoegd ,  6 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
'''Obadja''' (= 'knecht van Jah') is in de [[Bijbel]] de naam van verschillende mannen. Over de profeet Obadja en zijn geschrift, zie [[Obadja (bijbelboek)]].
 
De naam betekent: "Knecht van Jah". "Jah" is een verkorting van de Hebreeuwse eigennaam van God ("Jahweh", zie [[Jhwh]]). De volgende personen in de Bijbel dragen de naam Obadja.
 
1. een van de Gadietische soldaten, die zich bij David, toen hij te [[Ziklag]] vertoefde, aansloten;
 
2. de vader van Ismaja, een stamhoofd over Zebulon, ten tijde van [[David]];
 
3. hofmeester van koning Achab, die ondanks de ijver van Izebel voor de Baälsdienst en het levensgevaar, dat elke getrouwe dienaar van Jahweh in die dagen bedreigde, onwankelbaar aan de God van Israël getrouw bleef. Dit bleek uit (a) de pogingen, door hem aangewend, om profeten en profetenzonen aan de woede van de goddeloze [[Izebel]] te onttrekken; (b) uit zijn eigen verklaring, dat hij de Heer vreesde van zijn jeugd af ; en (c) uit zijn gesprek met Elia, toen hij op bevel van Achab het rijk rondtrok, om water te zoeken. Obadja bood 100 profeten van God - twee groepen van vijftig zielen - een schuilplaats en onderhield met boord en water.
 
4,. een van de vorsten of veldheren van [[Josafat]];
 
5. een nakomeling van Issaschar, en een afstammeling van [[Saul]] uit [[Jonathan (zoon van Saul)|Jonathan]];
 
6. een aanzienlijk [[Levieten|Leviet]], ten tijde van [[Josia]];
 
7. een nakomeling van [[Zerubbabel]];
 
8. een Leviet, een Israëliet en een priester, uit de [[ballingschap]] teruggekeerd;
 
9. de vierde van de zogenaamde twaalf kleine profeten, wiens geschrift het kleinst van omvang onder alle boeken van het Oude Testament is. Over hem en zijn geschrift, zie [[Obadja (bijbelboek)]].