Perpetua van Carthago: verschil tussen versies

2 bytes toegevoegd ,  7 jaar geleden
geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
'''Perpetua''' was een martelares die om haar geloof in de Heer Jezus Christus ter dood gebracht werd in de arena van Carthago op 7 maart 203. [[Bestand:American Army chaplains inspecting the ruins of the Roman arena 8d32416v.jpg|thumb|718x718px|Amerikaanse aalmoezeniers van het leger inspecteren de ruïnes van de Romeinse arena in Carthago (Tunesië, 1943), waar christelijke martelaren aan de wilde dieren werden overgeleverd. Op de muur staan de namen van Perpetua en Felicitas.]]Vibia Perpetua was een jonge vrouw van voorname afkomst, wellicht uit de Noord-Afrikaanse stad Carthago. Haar naam Perpetua betekent 'eeuwig'. Haar vader was een heiden, maar haar moeder en twee broers hadden zich bekeerd tot de Heer Jezus. Perpetua was getrouwd met een man van goede afkomst. Samen hadden zij een kind, dat nog een zuigeling was. Zij en een andere broer van haar waren catechumenen, dat zijn bekeerlingen die onderwezen werden ter voorbereiding op hun doop.
 
In haar tijd waren er echter christenvervolgingen krachtens de wet van keizer Septimius Severus (leefde 145-211, regeerde 193-211), welke godsdienstpropaganda en bekeringswerk verbood.
 
Op 22-jarige leeftijd werd Perpetua, inmiddels weduwe geworden, gevangen genomen samen met vier anderen: Felicitas, wellicht haar slavin, die hoogzwanger was; een andere slaaf genaamd Revocatus en twee vrije mannen Saturninus en Secundulus. Hun vriend Satyrus voegde zich vrijwillig bij hen in de gevangenis. Van de eerste drie genoemde mannen meent men dat het catechumenen waren; misschien was Satyrus hun leermeester.
 
Perpetua schreef een verslag van de periode die zij en de andere christenen doorbrachten in de gevangenis van Carthago. Ze beschrijft hoe haar vader haar smeekt het geloof af te zweren om zo haar leven te redden: maar Perpetua en de anderen laten zich niet ompraten. Ze slagen er zelfs in om tijdens hun gevangenschap hun bewaker tot de Heiland te leiden! In de gevangenis schenkt de slavin Felicitas het leven aan een meisje, dat geadopteerd wordt door een vrouw die ook tot de gemeenschap der christenen behoort. Revocatus bezwijkt in de gevangenis.
 
In het verslag beschrijft Perpetua ook vier dromen, of visioenen, die ze tijdens haar gevangenschap krijgt en een visioen van Saturus. In de tweede droom ziet Perpetua zichzelf een ladder beklimmen, tot ze bij een vredig groen landschap komt waar schapen weiden: dat is voor haar de voorafspiegeling van haar marteldood.
 
Op 7 maart werden de vijf christenen (Perpetua en Felicitas, Revocatus, Saturninus en Secundulus) - naar de arena gebracht en voor de wilde dieren geworpen. Door de hoorns van wilde stieren of koeien werden zij zo toegetakeld dat ze aan de verwondingen ervan overleden. 
 
Perpetua en Felicitas werden begraven in Carthago en op de plaats van het graf werd een basiliek opgericht.
 
{| class="wikitable" style="float:right; width: 500px; margin-left: 20px;"
Regel 76 ⟶ 64:
Bron: J. Klik, ''Lichtbaakjes; berijmde spreekwoorden'' (Helder: 1924), blz. 17-18.
|}
 
Vibia Perpetua was een jonge vrouw van voorname afkomst, wellicht uit de Noord-Afrikaanse stad Carthago. Haar naam Perpetua betekent 'eeuwig'. Haar vader was een heiden, maar haar moeder en twee broers hadden zich bekeerd tot de Heer Jezus. Perpetua was getrouwd met een man van goede afkomst. Samen hadden zij een kind, dat nog een zuigeling was. Zij en een andere broer van haar waren catechumenen, dat zijn bekeerlingen die onderwezen werden ter voorbereiding op hun doop.
 
In haar tijd waren er echter christenvervolgingen krachtens de wet van keizer Septimius Severus (leefde 145-211, regeerde 193-211), welke godsdienstpropaganda en bekeringswerk verbood.
 
Op 22-jarige leeftijd werd Perpetua, inmiddels weduwe geworden, gevangen genomen samen met vier anderen: Felicitas, wellicht haar slavin, die hoogzwanger was; een andere slaaf genaamd Revocatus en twee vrije mannen Saturninus en Secundulus. Hun vriend Satyrus voegde zich vrijwillig bij hen in de gevangenis. Van de eerste drie genoemde mannen meent men dat het catechumenen waren; misschien was Satyrus hun leermeester.
 
Perpetua schreef een verslag van de periode die zij en de andere christenen doorbrachten in de gevangenis van Carthago. Ze beschrijft hoe haar vader haar smeekt het geloof af te zweren om zo haar leven te redden: maar Perpetua en de anderen laten zich niet ompraten. Ze slagen er zelfs in om tijdens hun gevangenschap hun bewaker tot de Heiland te leiden! In de gevangenis schenkt de slavin Felicitas het leven aan een meisje, dat geadopteerd wordt door een vrouw die ook tot de gemeenschap der christenen behoort. Revocatus bezwijkt in de gevangenis.
 
In het verslag beschrijft Perpetua ook vier dromen, of visioenen, die ze tijdens haar gevangenschap krijgt en een visioen van Saturus. In de tweede droom ziet Perpetua zichzelf een ladder beklimmen, tot ze bij een vredig groen landschap komt waar schapen weiden: dat is voor haar de voorafspiegeling van haar marteldood.
 
Op 7 maart werden de vijf christenen (Perpetua en Felicitas, Revocatus, Saturninus en Secundulus) - naar de arena gebracht en voor de wilde dieren geworpen. Door de hoorns van wilde stieren of koeien werden zij zo toegetakeld dat ze aan de verwondingen ervan overleden. 
 
Perpetua en Felicitas werden begraven in Carthago en op de plaats van het graf werd een basiliek opgericht.
 
== Verslag van Perpetua ==