Prehistorie/Nabije Oosten en Europa: verschil tussen versies

Aanvullingen op de tekst
(aanvulling op de tekst)
(Aanvullingen op de tekst)
Regel 77:
De torenbouw te Babel eindigde doordat de HEERE door een totale verwarring in woordgebruik alle samenwerking onmogelijk maakte. Het kon bijna niet anders of dat leidde tot een totale miscommunicatie. De verwarring en onenigheid moet groot zijn geweest, zo niet gevaarlijk. Nimrods' dictatuur kon de eenheid niet meer waarborgen. De gemeenschap explodeerde. Assur vertrekt met de zijnen en sticht de steden Ninevé en Erech. Aan het vroegchalcolithicum kwam een eind en het middenchalcolithicum begon (zie '''[[Mesopotamië na de torenbouw van Babel]]''').
 
'''Klimaatverandering.''' In verband met de mislukking van de torenbouw te Babel spreekt de Bijbel niet direct over een geologische catastrofe. Het valt wel op dat de bewoningslaag van Jericho VIII werd bedolven onder een kleilaag. Er was waarschijnlijk een enorme hoeveelheid water door het Jordaandal gespoeld, ook al behoefde dat niet per definitie op hetzelfde moment te zijn geweest als de spraakverwarring. In het Nabije Oosten werd het klimaat beduidend natter. Bevolkingsgroepen kwamen opnieuw in beweging. Waarschijnlijk kwamen er velen vanuit Azië richting Europa. Zij vestigden zich vooral in het zuidelijke deel van Europa. De bevolking uit de omgeving van Jericho VIII waren vertrouwd met akkerbouw. Zij waren de dragers van de Natufien-cultuur. Ook zij vertrokken en, gingen voor een deel richting Noord-Afrika en staan daar bekend als dehet dragerMechta-volk, dragers van de Capsien-cultuur. Een ander deel schoof op naar het noorden. Zij zijn de stamouders van het meer lichtgetinte Dalide ras.
 
{{Kwartair zijbalk}}
 
Ook is het aannemelijk dat hetHet klimaat ten noorden van de Alpen werd duidelijk kouder werd. De Alpen kregen meer en meer hun huidige vorm en vormden een bepalende factor in het Europese klimaat. De Tethyszee strekte zich fragmentarisch uit over grote delen van het laagland ten noorden van de Alpen, ruimschoots op afstand van de bewoonde wereld. Europa ten noorden van de Alpen ging een lange periode van koude tegemoet (een ijstijd, het bovenpleistoceen). De 'Baltische Zee' veranderde in het 'Baltisch IJsmeer'. Met de koudeperiode na de neanderthaler cultuur en na het mislukken van de torenbouw bevond Europa zich in het Midden- en Late-Würm (volgens gangbare mening 35.000 tot 9.000 jaar geleden) gedurende een deel van het laatpleistoceen'''.''' Het leven voor mens en dier vroeg om een sterke mate van aanpassing. Er vond een trek naar het zuiden plaats. Vooral ook als gevolg van de gebeurtenissen in Mesopotamië kwamen bevolkingsgroepen Europa verkennen. Palestina maakte kennis met dragers van de Chassul-cultuur.
[[Bestand:Neanderthaler.jpg|miniatuur|408x408px|Vrouw met de kenmerken van een Neanderthaler.]]
'''Culturen in Europa.''' De neanderthalers in het noorden van Europa zullen ongetwijfeld geconfronteerd zijn geweest met koude en misoogsten. Ook zij trokken zuidwaarts. Misschien hebben ze ook nieuwe jachttechnieken moeten ontwikkelen door de aanwezigheid van nieuwe diersoorten uit het hogere noorden. Hun soortgenoten in Zuid-Europa hebben zich beter kunnen handhaven, althans wanneer zij niet werden verdreven door nieuwkomers. In Frankrijk ontwikkelde zich een nieuwe cultuur (het Châtelperronien) die nog veel kenmerken had van het Mousterien van de neanderthaler. De nieuwkomers hadden niet de kenmerken van de neanderthaler, maar alle kenmerken van de huidige mensenrassen en worden naar een van de vele vindplaatsen genoemd (de Cro-Magnon mens). Rond de Franse stad Les Eyzies aan de rivier de Vézère ontstond later de bekende grotcultuur van Aurignac-mensen (het Aurignacien). Vervolgens verschenen, vooral in het zuidelijke deel van Europa dragers van diverse culturen, waarvan de bekendste zijn het Gravettien (bekend om zijn Venus-figuurtjes), het Solutrien (bekend om zijn bladvormige speerpunten; in het Engels, internationaal: 'leaf-shaped points') en het Magdalénien  (bekend om zijn grotkunst). Enkele van deze culturen hebben gedeeltelijk naast elkaar bestaan.
 
Het blijft wat raadselachtig waar deze culturen hun oorsprong hadden. Ze hadden een jagerstraditie en kwamen uit het oosten van Europa, misschien zelfs uit Azië. Ze hadden zich namelijk verspreid over grote delen van Europa. Nederland, België, Zuid-Engeland, Noord-Duitsland, Polen en Rusland kreegkregen aanvankelijk bezoek van mensen wier cultuur zich kenmerkte door het gebruik van bladvormige stenen spitsen, die zij gebruikten als messen, dolken of speerpunten. Ze leefden waarschijnlijk vooral van rendieren. Na enige tijd waren ze weer verdwenen. Men denkt dat de cultuurdragers van de 'Bladspits Groep' naar het westen trekkende neanderthalers zijn geweest. Een deel van hen was in Engeland terecht gekomen. Engeland had een verbinding met het vasteland.
 
Wat betreft de Aurignacmensen heeft men ook gedacht dat zij via de Gibraltarbrug in Spanje en Frankrijk zijn terechtgekomen. Bij het ontstaan van de Pyreneeën en de Alpen werd de Middellandse Zee bij Gibraltar namelijk afgesloten.