Rooms-Katholieke Kerk: verschil tussen versies

444 bytes toegevoegd ,  3 maanden geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 9:
'''<nowiki/>'Onfeilbaar Leergezag'.''' Een grondbeginsel van het katholiek geloof is de erkenning van een onfeilbaar leergezag. Dit onfeilbaar leergezag moet tot aan het einde der eeuwen ononderbroken voortduren. Wanneer een katholiek zijn particuliere mening in geloofszaken stelt boven de plechtige uitspraak van het katholieke leergezag, geeft hij het hoofdbeginsel der katholieke Kerk prijs en houdt derhalve op katholiek te zijn. Hij moet zich onderwerpen, wanneer de Kerk de zin van een in Schrift of overlevering vervatte waarheid officieel verklaart.
 
'''Mariaverering.''' In de leer neemt Maria, de moeder van Jezus Christus, een zeer vooraanstaande plaats in. De bijzondere verering van haar is kenmerkend voor de rooms-katholieke leer en praktijk. Ze zou zonder erfzonde zijn geweest. In haar aardse leven zou zij altijd maagd zijn gebleven en geen andere kinderen dan haar zoon Jezus hebben gehad. Ze is niet gestorven, maar evenals haar zoon Jezus ten hemel gevaren. Ze wordt onder meer 'de moeder van God', 'moeder van God de Zoon', 'bruid van de Heilige Geest', de 'Koningin van de hemel', 'toevlucht van de zondaars', "Medeverlosseres' en 'moeder van de kerk' genoemd<ref>Zie voor meer Maria-titels, [http://users.telenet.be/katholieke-informatie/Maagd%20Maria.html litaniën van Maria] op Users.telenet.be/katholieke-informatie</ref>. Ze heeft de rol van middelares gekregen, tot wie dikwijls wordt gebeden. Zie verder bij het artikel [[Mariaverering]].  
 
Ze wordt onder meer 'de moeder van God', 'moeder van God de Zoon', 'bruid van de Heilige Geest', de 'Koningin van de hemel', 'toevlucht van de zondaars', "Medeverlosseres' en 'moeder van de kerk' genoemd<ref>Zie voor meer Maria-titels, [http://users.telenet.be/katholieke-informatie/Maagd%20Maria.html litaniën van Maria] op Users.telenet.be/katholieke-informatie</ref>. Ze heeft de rol van middelares gekregen, tot wie dikwijls wordt gebeden. Zie verder bij het artikel [[Mariaverering]].  
Volgens het leerstuk 'fiat van Maria' gaf Maria toestemming om zwanger te worden. Deze gedachte is gebaseerd op de woorden uit Lukas 1:38. „Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord.” Maria had ook 'nee, mij geschiede niet naar uw woord' kunnen zeggen. 
 
Volgens het leerstuk 'fiat van Maria' gaf Maria ''toestemming'' om zwanger te worden. Deze gedachte is gebaseerd op de woorden uit Lukas 1:38. „Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord.” Maria had ook 'nee, mij geschiede niet naar uw woord' kunnen zeggen. 
 
'''<nowiki/>'De moeder van God'.''' Maria was van Christus, die God en Schepper is, de moeder, weliswaar niet volgens zijn goddelijke, maar volgens zijn menselijke natuur. De kerk leert niet dat Maria de Schepper als zodanig m.a.w. de scheppende kracht, de godheid had voortgebracht.
 
'''<nowiki/>'Maria altijd maag gebleven'.''' Maria is volgens de kerk in haar leven altijd maagd gebleven. Toen de engel haar aankondigde dat zij moeder zou worden van Christus, was haar antwoord: „hoe zal dit gebeuren, daar ik geen gemeenschap heb met een man?” (Luk. 1: 34). Dat wil, volgens een roomskatholiekerooms-katholieke apologeet, met andere woorden zeggen: daar ik van plan ben nooit een man te bekennen, anders toch had haar antwoord, volgens deze apologeet, geen zin<ref name=":0">Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 179-180. Tekst hiervan, betreffende de blijvende maagdelijkheid van Maria, is onder wijziging verwerkt op 27 mei 2022.</ref>. "Maria en Joseph waren dus blijkbaar overeen gekomen om, hoewel gehuwd, niet als gehuwden te leven."<ref name=":0" />
 
De woorden van Mattheüs dat Jozef "geen gemeenschap met haar had, totdat zij een Zoon gebaard had" (Matth. 1:25) betekenen, aldus de rooms-katholieke kerk, niet dat Jozef na de bevalling wel gemeenschap met haar heeft gehad. Mattheüs volgde het Hebreeuwse spraakgebruik. Zo wordt in Gen. 8:7 gezegd, dat Noach (Noë) een huif uit de ark liet en dat deze niet terugkeerde tot de wateren opgedroogd waren. Dit wil niet zeggen, dat de duif, toen de wateren opgedroogd waren, wel terugkeerde. In 2 Sam. 6:23 wordt van [[Michal]] (Michol) gezegd, dat haar tot op de dag van haar dood geen zoon werd geboren. Dit wil niet zeggen dat het na haar dood wel gebeurde. Welnu, evenmin volgt uit de mededeling van Mattheus dat Josef Maria niet [[Bekennen (geslachtsgemeenschap)|bekende]] vóór Christus geboorte, dat hij haar daarna wel bekend heeft. Mattheüs stelde zich met zijn evangelie ten doel uit de profeten te bewijzen, dat Jezus de Messias was. Hij toonde aan (in Matth. 1:25) dat de voorzegging van Jesaja 7 in Christus was vervuld, dat Christus n.l. uit een maagd was geboren, daarom deelt hij mee dat vóór Christus’ geboorte geen echtelijke gemeenschap tussen Maria en Josef heeft bestaan. Maar met hetgeen daarna gebeurde laat hij zich op het ogenblik niet in, dat lag buiten zijn bestek, daaromtrent bevestigt noch ontkent hij iets.<ref name=":0" />
Regel 34 ⟶ 36:
'''Dodenrijk (onderwereld).''' In het Oude Testament wordt herhaaldelijk te kennen gegeven, dat de onderwereld (Hebr. ''sjeool'') in het diepste der aarde is (vgl. Deut. 32:22; Amos 10:2). Volgens de Heer Jezus zal Kapernaüm "tot de hades worden neergestoten" (Matth. 11:23). De apostel Paulus spreekt van "hen die onder de aarde zijn" (Flp. 2:10). Het is echter niet duidelijk of wij dit letterlijk of figuurlijk moeten verstaan; figuurlijk in de zin van relatief, d.i. in tegenstelling met de hemel. Zolang dit niet is uitgemaakt, kan de mening dat de onderwereld letterlijk in het binnenste der aarde is, geen geloofspunt zijn.
 
In het Oude Testament is, met het oog op hen die sterven, altijd en uitsluitend sprake van de onderwereld (Hebr. ''sjeool''). Het neerdalen in de onderwereld wordt zowel van vromen als van goddelozen gezegd. Toen de koning van Babel stierf, kwam de onderwereld in opschudding en spraken hem toe, dat hij aan hen gelijk geworden was (Jes. 14:9-11). Als aan Jakob het bebloede kleed getoond wordt van Josef, dien hij door een wild dier verscheurd waande, roept hij uit: „Ik zal al wenend tot mijn zoon in de onderwereld nederdalen.” (Gen. 37:35). Jakob en Jozef waren beiden godvrezend, en toch spreekt de H. Schrift met het oog op hun zielen, niet van de hemel, maar van de onderwereld (Hebr. ''sjeool'').
 
In de 'onderwereld' oftewel het 'dodenrijk' is de hel, het vagevuur en vroeger was daarin ook de 'limbus'.
 
In de eigenlijke hel, ook Tartarus of Abyssus genoemd, ondergaan de verdoemden hun straf.
 
In de 'onderwereld' oftewel het 'dodenrijk' is de hel, het vagevuur en vroeger was daarin ook de 'limbus'. In de eigenlijke hel, ook Tartarus of Abyssus genoemd, ondergaan de verdoemden hun straf. In het vagevuur lijden de zielen der vromen voor een tijdlang smarten, om boete voor hun zonden te doen, opdat ze daarna toegang tot de hemel verkrijgen.
 
Vroeger was in het dodenrijk een afdeling genaamd ''limbus patrum'', d.w.z. de verblijfplaats waar de zielen der vromen, die vóór Christus' komst leefden, waren opgenomen en waar ze zonder enige pijn, ondersteund door de zalige hoop op verlossing, een rustig verblijf genoten. Ze waren gelukkig, ook al genoten zij nog het eigenlijk geluk van de hemel niet, dat bestaat in de onmiddellijke aanschouwing van God; ze waren verstoken van de zaligende aanschouwing Gods. Dat Christus na zijn sterven "is nedergedaald ter helle" wil zeggen, dat zijn ziel in deze bewaarplaats der Oudtestamentische gelovigen is afgedaald, om hen uit deze kerker te verlossen en met zich naar de eeuwige zaligheid te voeren.
Regel 46 ⟶ 44:
Volgens de kerk zou uit de Heilige Schrift duidelijk blijken, dat de heiligen van het Oude Verbond vóór Christus’ sterven nog niet in de hemel (boven) waren. In het Oude Testament is met het oog op de zielen van de afgestorvenen nooit sprake van het geluk van de hemel, maar wordt alleen gesproken van de onderwereld of dodenrijk. Zij vertoefden op een plaats van de hemel onderscheiden, welke verblijfplaats, hetzij in tegenstelling met de oppervlakte van de aarde, hetzij louter in tegenstelling met de hemel, „onderwereld” of "dodenrijk" wordt genoemd.
 
De verblijfplaats van de heilige zielen wordt, ter onderscheiding van de hel der verdoemden, meermalen „voorgeborgte” (geen "voorburcht”) van het dodenrijk genoemd, in het Latijn ''limbus'', d.i. zoom of rand, om aan te duiden, dat de plaats zo dicht mogelijk de hemel naderde. Het denkbeeld van een voorgeborchte is niet onomstreden in het rooms-katholieke kerk; het is nooit een formeel element van de leer geweest<ref>Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Voorgeborchte</ref>.
 
De gestorven heiligen van het Oude Verbond deelden niet hetzelfde lot met de bozen. Ze waren door een grote kloof gescheiden (Luc. 16). De bozen zijn in een plaats van pijniging. De heiligen waren in, wat de Heer Jezus noemt, de schoot van Abraham of het Paradijs, een oord van rust en vrede.
 
De afgestorven heiligen genoten, bijzonder door de verzekerdheid van hun eeuwig geluk en de blijde verwachting van de hemelse, zekere gelukzaligheid; maar zij waren, ten gevolge van de erfzonde, uitgesloten van het eigenlijke geluk van de hemel, van de onmiddellijke, de zaligende aanschouwing van God. Ook waren zij aan hun verblijf in de onderwereld gebonden. Zij ontvingen de belofte niet (Hebr. 11:39), d.i. de belofte van de eeuwige zaligheid. Zij zouden niet zonder ons, de nieuwtestamentische gelovigen, tot het genot van de eeuwige zaligheid geraken (Hebr. 11:40). In zoverre kan hun verblijfplaats een ''kerker'' hun toestand ''een droeve last'' worden genoemd<ref>Catechismus Romanus, (Pars I. art. V, n. 8). Hiernaar wordt verwezen door Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 251</ref>. Zij konden, gelijk de dienst van de tabernakel symboliseerde, het heilige der heiligen, d.i. de hemel, nog niet ingaan.
 
'''Opening van de hemel.''' Christus heeft ons de ingang tot het Allerheiligste, d.i. de hemel, ingewijd (Hebr. 10:21; 9:14). Na zijn sterven daalde Christus' ziel in de onderwereld neer, te weten in de afdeling het paradijs. Hier ontbond hij de smarten der heilige zielen, door welke smarten het niet mogelijk was, dat Hij zelf gebonden werd. Hij maakte de heilige zielen van het Oude Verbond deelachtig aan het eigenlijk geluk van de hemel, aan de gelukkig makende aanschouwing van God; hij begiftigde hen met de zaligende aanschouwing, waarin het eigenlijke geluk van de hemel bestaat, en veranderde zodoende hun verblijf in een ''hemels'' paradijs.
Regel 119 ⟶ 117:
Dat de Rooms-Katholieke Kerk zich niet alleen op de Bijbel beroept, maar ook op de '''Traditie''' en het '''leerzag van Rome''', is dé oorzaak van leerstellige geschillen met niet-Roomse gelovigen. De protestanten beriepen zich op de Schrift alleen ('sola scriptura') en wezen op grond van de Schrift allerlei on-Bijbelse leringen en praktijken, zoals de offerande van de mis, de aflaat en de verering der heiligen, het bidden voor de overledenen, het oppergezag van de paus, af. Dat de menselijke traditie ('de overlevering der ouden') het woord van God krachteloos kan maken, weten we al uit de evangeliën.
 
De verering van '''Maria''' is een betreurenswaardige vorm van afgoderij. Er is geen Bijbelse grond voor de gedachte dat zij zondeloos was, altijd maagd is gebleven en geen andere kinderen dan haar zoon Jezus heeft gehad, niet gestorven is, maar levend ten hemel is opgenomen. Maria kan evenmin op Bijbelse gronden 'de moeder van God' en de 'Koningin van de hemel' genoemd worden. Ook kan haar niet de rol van middelares worden verleend, Jezus Christus alleen is de Middelaar. Niet Maria, maar Christus is de toevlucht van de zondaars. Zie verder bij [[Mariaverering]].
 
Het leerstuk van het ''fiat van Maria'' kan worden weerlegd. Uit Lukas 1:31-33 wordt duidelijk dat de engel bij de mededeling en geboorteaankondiging woorden gebruikt zoals ”zult” en ”zal”. De engel vraagt haar niet: „Maria, wil je bevrucht worden, wil je een zoon baren?” Maria's antwoord "mij geschiede naar uw woord" is geen toestemming aan God om Zijn plannen voort te zetten. Maria zal zwanger worden en dat aanvaardt en verwelkomt zij. Vergelijk de geboorteaankondiging van Johannes de Doper (Luk. 1:5-25). Ondanks het ongeloof van Zacharias krijgt zijn vrouw een zoon, want God zet zijn werk voort. Hij blijft trouw ondanks onze ontrouw en ongeloof. Rome geeft Maria te veel eer door te stellen dat God verder kon werken omdat Maria toestemming gaf. Rooms-katholieken maken het heil daarmee afhankelijk van haar toestemming<ref>Hans van Veldhuijzen, [http://www.rd.nl/opinie/sola-s-van-de-reformatie-zijn-actueler-dan-ooit-1.1104890 Sola's van de Reformatie zijn actueler dan ooit], RefDag.nl, 8 juli 2016.</ref>. En dat is onjuist.
Regel 206 ⟶ 204:
[http://nl.wikipedia.org/wiki/Dekenaat Dekenaat] op Wikipedia.nl
 
Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Tekst hiervan, betreffende onder meer het verspreiden en lezen van de Bijbel, de blijvende maagdelijkheid van Maria (blz. 178-181), de nederdaling van Christus in de onderwereld (blz. 251-261, 285-286, 290-291, 301), is onder wijziging verwerkt op 27 mei 2022, 9 feb., 23 mei en, 26 juli en 22 sept. 2023
 
== Voetnoten ==