Rooms-Katholieke Kerk: verschil tussen versies

2.245 bytes toegevoegd ,  1 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 29:
De kerk scheldt boete voor beleden zonden kwijt door een '''aflaat'''.  
 
'''Schoot van Abraham, Paradijs, hemel.''' Het wezen van het hemelse geluk bestaat, aldus de RKK, in de onmiddellijke aanschouwing van God. Volgens de kerk zou uit de Heilige Schrift duidelijk blijken, dat de heiligen van het Oude Verbond vóór Christus’ sterven nog niet in de hemel (boven) waren. In het Oude Testament is met het oog op de zielen van de afgestorvenen nooit sprake van het geluk van de hemel, maar wordt alleen gesproken van de onderwereld of dodenrijk. Zij vertoefden op een plaats van de hemel onderscheiden, welke verblijfplaats, hetzij in tegenstelling met de oppervlakte van de aarde, hetzij louter in tegenstelling met de hemel, „onderwereld” of "dodenrijk" wordt genoemd.
'''Schoot van Abraham, Paradijs, hemel.''' Volgens de leer van de Rooms-Katholieke Kerk was de schoot van Abraham een oord van rust en vrede buiten de hemel. Uit de Heilige Schrift duidelijk zou duidelijk blijken, dat de heiligen van het Oude Verbond vóór Christus’ sterven nog niet in de hemel (boven) waren, maar vertoefden op een plaats van de hemel onderscheiden, welke verblijfplaats, hetzij in tegenstelling met de oppervlakte van de aarde, hetzij louter in tegenstelling met de hemel, „onderwereld” of "dodenrijk" wordt genoemd. De zielen in de schoot van Abraham genoten, bijzonder door de verzekerdheid van hun eeuwig geluk en de blijde verwachting van de hemelse, zekere gelukzaligheid; maar zij waren uitgesloten van het eigenlijke geluk van de hemel, van de onmiddellijke, de zaligende aanschouwing van God. Ook waren zij aan hun verblijf in de onderwereld gebonden. In zoverre kan hun verblijfplaats een ''kerker'' hun toestand ''een droeve last'' worden genoemd<ref>Catechismus Romanus, (Pars I. art. V, n. 8). Hiernaar wordt verwezen door Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 251</ref>. Na zijn sterven daalde Christus' ziel in de onderwereld, te weten de afdeling van het paradijs, neer, en maakte de heilige zielen van het Oude Verbond deelachtig aan het eigenlijk geluk van de hemel, aan de gelukkig makende aanschouwing van God, en veranderde zodoende hun verblijf in een ''hemels'' paradijs. Daarenboven deed Hij hun de toezegging, dat zij weldra naar het eigenlijke verblijf van de zaligen, naar de hemel, zouden overgebracht worden, waar het volle geluk van de hemel hun zou ten deel vallen. Dit gebeurde bij Christus’ hemelvaart. In die zin ontrukte Christus hen geheel aan de macht van de duivel, die de vorst der onderwereld en van de dood genoemd wordt. Zo was Christus’ nederdaling in het dodenrijk tevens een nieuwe zegepraal door zijn dood op de duivel behaald (Hebr. 11:14.15). Christus was de eerste mens die, na zijn verlossingswerk aan het kruis, zijn opstanding en zijn hemelvaart, de hemel inging. Hij opende de hemel voor de gerechtvaardigde zielen. Hij bevrijdde hen uit de kerker der onderwereld. Zolang de hemel gesloten was verbleven de zielen der heiligen van het Oude Verbond op een afzonderlijke plaats zij beroofd waren van de zaligende aanschouwing van God.<ref>Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 251-254. Tekst hiervan, betreffende de onderwereld, schoot van Abraham en de toegang tot de hemel, is onder wijziging verwerkt op 9 feb. 2023.</ref>
 
In het Oude Testament wordt herhaaldelijk te kennen gegeven, dat de onderwereld (Hebr. ''sjeool'') in het diepste der aarde is (vgl. Deut. 32:22; Amos 10:2). Volgens de Heer Jezus zal Kapernaüm "tot de hades worden neergestoten" (Matth. 11:23). De apostel Paulus spreekt van "hen die onder de aarde zijn" (Flp. 2:10). Het is echter niet duidelijk of wij dit letterlijk of figuurlijk moeten verstaan; figuurlijk in de zin van relatief, d.i. in tegenstelling met de hemel. Zolang dit niet is uitgemaakt, kan de mening dat de onderwereld letterlijk in het binnenste der aarde is, geen geloofspunt zijn.
 
Het neerdalen in de onderwereld (Hebr. ''sjeool'') wordt zowel van vromen als van goddelozen gezegd. Toen de koning van Babel stierf, kwam de onderwereld in opschudding en spraken hem toe, dat hij aan hen gelijk geworden was (Jes. 14:9-11). Als aan Jakob het bebloede kleed getoond wordt van Josef, dien hij door een wild dier verscheurd waande, roept hij uit: „Ik zal al wenend tot mijn zoon in de onderwereld nederdalen.” (Gen. 37:35). Jakob en Jozef waren beiden godvrezend, en toch spreekt de H. Schrift met het oog op hun zielen, niet van de hemel, maar van de onderwereld (Hebr. ''sjeool'').
 
De gestorven heiligen van het Oude Verbond deelden niet hetzelfde lot met de bozen. Met recht kunnen wij twee verschillende verblijven in de onderwereld aannemen. Ze zijn door een grote kloof gescheiden (Lu. 16). De bozen zijn in een plaats van pijniging. De heiligen waren in, wat de Heer Jezus noemt, de schoot van Abraham of het Paradijs, een oord van rust en vrede. Deze zielen genoten, bijzonder door de verzekerdheid van hun eeuwig geluk en de blijde verwachting van de hemelse, zekere gelukzaligheid; maar zij waren uitgesloten van het eigenlijke geluk van de hemel, van de onmiddellijke, de zaligende aanschouwing van God. Ook waren zij aan hun verblijf in de onderwereld gebonden. Zij ontvingen de belofte niet (Hebr. 11:39), d.i. de belofte van de eeuwige zaligheid. Zij zouden niet zonder ons, de nieuwtestamentische gelovigen, tot het genot van de eeuwige zaligheid geraken (Hebr. 11:40). In zoverre kan hun verblijfplaats een ''kerker'' hun toestand ''een droeve last'' worden genoemd<ref>Catechismus Romanus, (Pars I. art. V, n. 8). Hiernaar wordt verwezen door Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 251</ref>. Zij konden, gelijk de dienst van de tabernakel symboliseerde, het heilige der heiligen, d.i. de hemel, nog niet ingaan.
 
'''SchootChristus vanheeft Abraham, Paradijs, hemel.''' Volgensons de leeringang van de Rooms-Katholieke Kerk was de schoot van Abraham een oord van rust en vrede buiten de hemel. Uit de Heilige Schrift duidelijk zou duidelijk blijken, dat de heiligen vantot het Oude Verbond vóór Christus’ sterven nog niet in de hemel (boven) warenAllerheiligste, maar vertoefden op een plaats van de hemel onderscheiden, welke verblijfplaats, hetzij in tegenstelling met de oppervlakte van de aarde, hetzij louter in tegenstelling met de hemel, „onderwereld” of "dodenrijk" wordt genoemdd.i. De zielen in de schoot van Abraham genoten, bijzonder door de verzekerdheid van hun eeuwig geluk en de blijde verwachting van de hemelse, zekere gelukzaligheid; maar zij waren uitgesloten van het eigenlijke geluk van de hemel, van de onmiddellijke, de zaligende aanschouwing van God. Ook waren zij aan hun verblijf in de onderwereld gebonden. In zoverre kan hun verblijfplaats een ''kerker'' hun toestand ''een droeve last'' worden genoemd<ref>Catechismus Romanus,ingewijd (Pars IHebr. art.10:21; V, n. 89:14). Hiernaar wordt verwezen door Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 251</ref>. Na zijn sterven daalde Christus' ziel in de onderwereld, te weten in de afdeling van het paradijs, neer, en maakte de heilige zielen van het Oude Verbond deelachtig aan het eigenlijk geluk van de hemel, aan de gelukkig makende aanschouwing van God, en veranderde zodoende hun verblijf in een ''hemels'' paradijs. Daarenboven deed Hij hun de toezegging, dat zij weldra naar het eigenlijke verblijf van de zaligen, naar de hemel, zouden overgebracht worden, waar het volle geluk van de hemel hun zou ten deel vallen. Dit gebeurde bij Christus’ hemelvaart. In die zin ontrukte Christus hen geheel aan de macht van de duivel, die de vorst der onderwereld en van de dood genoemd wordt. Zo was Christus’ nederdaling in het dodenrijk tevens een nieuwe zegepraal door zijn dood op de duivel behaald (Hebr. 11:14.15). Christus was de eerste mens die, na zijn verlossingswerk aan het kruis, zijn opstanding en zijn hemelvaart, de hemel inging. Hij opende de hemel voor de gerechtvaardigde zielen. Hij bevrijdde hen uit de kerker der onderwereld. Zolang de hemel gesloten was verbleven de zielen der heiligen van het Oude Verbond op een afzonderlijke plaats, waar zij beroofdverstoken waren van de zaligende aanschouwing van God.<ref>Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 251-254. Tekst hiervan, betreffende de onderwereld, schoot van Abraham en de toegang tot de hemel, is onder wijziging verwerkt op 9 feb. 2023.</ref> De gelovige die nu sterft, wordt meteen het geluk van de hemel deelachtig.
 
'''Paus.''' De leider van de Rooms-Katholieke Kerk is de bisschop van Rome en wordt paus genoemd. Hij is tevens staatshoofd van Vaticaanstad. De officiële titel van de paus is ''Pontifex Maximus'' (=Grootste Bruggenbouwer). Daarnaast wordt hij ''Heilige Vader'' genoemd<ref>Op de Rooms-Katholieke zender Radio Maria noemde de presentator in april 2011 de paus "onze vader", in de zin van "de vader van de kerk". </ref>. Hij wordt beschouwd als de Opperherder der Kerk. Een paus regeert doorgaans tot zijn dood.
Regel 166 ⟶ 174:
[http://nl.wikipedia.org/wiki/Dekenaat Dekenaat] op Wikipedia.nl
 
Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 178-181. Tekst hiervan, betreffende onder meer het verspreiden en lezen van de Bijbel, de blijvende maagdelijkheid van Maria (blz. 178-181), de nederdaling van Christus in de onderwereld (blz. 251-260), is onder wijziging verwerkt op 27 mei 2022 en 9 feb. 2023.
 
== Voetnoten ==