Rooms-Katholieke Kerk: verschil tussen versies

557 bytes verwijderd ,  9 maanden geleden
k
Regel 32:
'''Hemels geluk.''' Het wezen van het hemelse geluk bestaat, aldus de RKK, in de onmiddellijke aanschouwing van God. Deze zaligende aanschouwing is het eigenlijke geluk van de hemel.
 
'''Dodenrijk (onderwereld).''' In het Oude Testament wordt herhaaldelijk te kennen gegeven, dat de onderwereld (Hebr. ''sjeool'') in het diepste der aarde is (vgl. Deut. 32:22; Amos 10:2). Volgens de Heer Jezus zal Kapernaüm "tot de hades worden neergestoten" (Matth. 11:23). De apostel Paulus spreekt van "hen die onder de aarde zijn" (Flp. 2:10). Het is echter niet duidelijk of wij dit letterlijk of figuurlijk moeten verstaan; figuurlijk in de zin van relatief, d.i. in tegenstelling met de hemel. Zolang dit niet is uitgemaakt, kan de mening dat de onderwereld letterlijk in het binnenste der aarde is, geen geloofspunt zijn.
'''Dodenrijk (onderwereld).''' De heilige zielen van het Oude Verbond vóór Christus’ sterven bevonden zich, aldus de RKK, op een van de hemel onderscheiden plaats, welke de onderwereld of het dodenrijk (Hebr. ''sjeool'') wordt genoemd. Ze waren verstoken van de zaligende aanschouwing Gods.
 
Het neerdalen in de onderwereld wordt zowel van vromen als van goddelozen gezegd. Toen de koning van Babel stierf, kwam de onderwereld in opschudding en spraken hem toe, dat hij aan hen gelijk geworden was (Jes. 14:9-11). Als aan Jakob het bebloede kleed getoond wordt van Josef, dien hij door een wild dier verscheurd waande, roept hij uit: „Ik zal al wenend tot mijn zoon in de onderwereld nederdalen.” (Gen. 37:35). Jakob en Jozef waren beiden godvrezend, en toch spreekt de H. Schrift met het oog op hun zielen, niet van de hemel, maar van de onderwereld (Hebr. ''sjeool'').
Volgens de kerk zou uit de Heilige Schrift duidelijk blijken, dat de heiligen van het Oude Verbond vóór Christus’ sterven nog niet in de hemel (boven) waren. In het Oude Testament is met het oog op de zielen van de afgestorvenen nooit sprake van het geluk van de hemel, maar wordt alleen gesproken van de onderwereld of dodenrijk. Zij vertoefden op een plaats van de hemel onderscheiden, welke verblijfplaats, hetzij in tegenstelling met de oppervlakte van de aarde, hetzij louter in tegenstelling met de hemel, „onderwereld” of "dodenrijk" wordt genoemd.
 
In de 'onderwereld' oftewel het 'dodenrijk' is de hel, het vagevuur en vroeger was daarin ook de 'limbus'.
In het Oude Testament wordt herhaaldelijk te kennen gegeven, dat de onderwereld (Hebr. ''sjeool'') in het diepste der aarde is (vgl. Deut. 32:22; Amos 10:2). Volgens de Heer Jezus zal Kapernaüm "tot de hades worden neergestoten" (Matth. 11:23). De apostel Paulus spreekt van "hen die onder de aarde zijn" (Flp. 2:10). Het is echter niet duidelijk of wij dit letterlijk of figuurlijk moeten verstaan; figuurlijk in de zin van relatief, d.i. in tegenstelling met de hemel. Zolang dit niet is uitgemaakt, kan de mening dat de onderwereld letterlijk in het binnenste der aarde is, geen geloofspunt zijn.
 
# vooreerstIn de eigenlijke hel, ook Tartarus of Abyssus genoemd, waarinondergaan de verdoemden hun straf. ondergaan
Het neerdalen in de onderwereld wordt zowel van vromen als van goddelozen gezegd. Toen de koning van Babel stierf, kwam de onderwereld in opschudding en spraken hem toe, dat hij aan hen gelijk geworden was (Jes. 14:9-11). Als aan Jakob het bebloede kleed getoond wordt van Josef, dien hij door een wild dier verscheurd waande, roept hij uit: „Ik zal al wenend tot mijn zoon in de onderwereld nederdalen.” (Gen. 37:35). Jakob en Jozef waren beiden godvrezend, en toch spreekt de H. Schrift met het oog op hun zielen, niet van de hemel, maar van de onderwereld (Hebr. ''sjeool'').
 
# ten tweedeIn het vagevuur, waarinlijden de zielen der vromen voor een tijdlang smarten lijden, om boete voor hun zonden te doen, opdat ze daarna toegang tot de hemel verkrijgen;.
'''Twee verblijfplaatsen.''' De gestorven heiligen van het Oude Verbond deelden niet hetzelfde lot met de bozen. Met recht kunnen wij twee verschillende verblijven in de onderwereld aannemen. Ze zijn door een grote kloof gescheiden (Luc. 16). De bozen zijn in een plaats van pijniging. De heiligen waren in, wat de Heer Jezus noemt, de schoot van Abraham of het Paradijs, een oord van rust en vrede. De verblijfplaats van de heilige zielen wordt, ter onderscheiding van de hel der verdoemden, meermalen „voorgeborgte” (geen "voorburcht”) van het dodenrijk genoemd, in het Latijn ''limbus'', d.i. zoom of rand, om aan te duiden, dat de plaats zo dicht mogelijk de hemel naderde.
 
#Vroeger enwas tenin derdehet dedodenrijk zogenaamdeeen afdeling genaamd ''limbus patrum'', d.w.z. de verblijfplaats waar de zielen der vromen, die vóór Christus' komst leefden, zijnwaren opgenomen en waar ze zonder enige pijn, ondersteund door de zalige hoop op verlossing, een rustig verblijf genoten. Ze waren gelukkig, ook al genoten zij nog het eigenlijk geluk van de hemel niet, dat bestaat in de onmiddelijkeonmiddellijke aanschouwing van God; ze waren verstoken van de zaligende aanschouwing Gods. Dat Christus na zijn sterven "is nedergedaald ter helle" wil zeggen, dat zijn ziel in deze bewaarplaats der Oud-TestamentischeOudtestamentische gelovigen is afgedaald, om hen uit deze kerker te verlossen en met zich naar de eeuwige zaligheid te voeren.
Deze zielen genoten, bijzonder door de verzekerdheid van hun eeuwig geluk en de blijde verwachting van de hemelse, zekere gelukzaligheid; maar zij waren uitgesloten van het eigenlijke geluk van de hemel, van de onmiddellijke, de zaligende aanschouwing van God. Ook waren zij aan hun verblijf in de onderwereld gebonden. Zij ontvingen de belofte niet (Hebr. 11:39), d.i. de belofte van de eeuwige zaligheid. Zij zouden niet zonder ons, de nieuwtestamentische gelovigen, tot het genot van de eeuwige zaligheid geraken (Hebr. 11:40). In zoverre kan hun verblijfplaats een ''kerker'' hun toestand ''een droeve last'' worden genoemd<ref>Catechismus Romanus, (Pars I. art. V, n. 8). Hiernaar wordt verwezen door Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 251</ref>. Zij konden, gelijk de dienst van de tabernakel symboliseerde, het heilige der heiligen, d.i. de hemel, nog niet ingaan.
 
Volgens de kerk zou uit de Heilige Schrift duidelijk blijken, dat de heiligen van het Oude Verbond vóór Christus’ sterven nog niet in de hemel (boven) waren. In het Oude Testament is met het oog op de zielen van de afgestorvenen nooit sprake van het geluk van de hemel, maar wordt alleen gesproken van de onderwereld of dodenrijk. Zij vertoefden op een plaats van de hemel onderscheiden, welke verblijfplaats, hetzij in tegenstelling met de oppervlakte van de aarde, hetzij louter in tegenstelling met de hemel, „onderwereld” of "dodenrijk" wordt genoemd.
 
De verblijfplaats van de heilige zielen wordt, ter onderscheiding van de hel der verdoemden, meermalen „voorgeborgte” (geen "voorburcht”) van het dodenrijk genoemd, in het Latijn ''limbus'', d.i. zoom of rand, om aan te duiden, dat de plaats zo dicht mogelijk de hemel naderde.
 
'''Twee verblijfplaatsen.''' De gestorven heiligen van het Oude Verbond deelden niet hetzelfde lot met de bozen. Met recht kunnen wij twee verschillende verblijven in de onderwereld aannemen. Ze zijnwaren door een grote kloof gescheiden (Luc. 16). De bozen zijn in een plaats van pijniging. De heiligen waren in, wat de Heer Jezus noemt, de schoot van Abraham of het Paradijs, een oord van rust en vrede. De verblijfplaats van de heilige zielen wordt, ter onderscheiding van de hel der verdoemden, meermalen „voorgeborgte” (geen "voorburcht”) van het dodenrijk genoemd, in het Latijn ''limbus'', d.i. zoom of rand, om aan te duiden, dat de plaats zo dicht mogelijk de hemel naderde.
 
DezeDe zielenafgestorven heiligen genoten, bijzonder door de verzekerdheid van hun eeuwig geluk en de blijde verwachting van de hemelse, zekere gelukzaligheid; maar zij waren uitgesloten van het eigenlijke geluk van de hemel, van de onmiddellijke, de zaligende aanschouwing van God. Ook waren zij aan hun verblijf in de onderwereld gebonden. Zij ontvingen de belofte niet (Hebr. 11:39), d.i. de belofte van de eeuwige zaligheid. Zij zouden niet zonder ons, de nieuwtestamentische gelovigen, tot het genot van de eeuwige zaligheid geraken (Hebr. 11:40). In zoverre kan hun verblijfplaats een ''kerker'' hun toestand ''een droeve last'' worden genoemd<ref>Catechismus Romanus, (Pars I. art. V, n. 8). Hiernaar wordt verwezen door Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 251</ref>. Zij konden, gelijk de dienst van de tabernakel symboliseerde, het heilige der heiligen, d.i. de hemel, nog niet ingaan.
 
'''Opening van de hemel.''' Christus heeft ons de ingang tot het Allerheiligste, d.i. de hemel, ingewijd (Hebr. 10:21; 9:14). Na zijn sterven daalde Christus' ziel in de onderwereld neer, te weten in de afdeling het paradijs. Hier ontbond hij de smarten der heilige zielen, door welke smarten het niet mogelijk was, dat Hij zelf gebonden werd. Hij maakte de heilige zielen van het Oude Verbond deelachtig aan het eigenlijk geluk van de hemel, aan de gelukkig makende aanschouwing van God; hij begiftigde hen met de zaligende aanschouwing, waarin het eigenlijke geluk van de hemel bestaat, en veranderde zodoende hun verblijf in een ''hemels'' paradijs.
Regel 49 ⟶ 57:
 
'''Wie nu sterft.''' De gelovige die nu sterft, wordt meteen het geluk van de hemel deelachtig.
 
'''Hel.''' 'Hel' betekent volgens Rome „de verborgen verblijfplaatsen, waarin de zielen worden bewaard, die de hemels zaligheid nog niet hebben verkregen"<ref>Aangehaald in: Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 285. </ref>. In de hel zijn drie verblijfplaatsen:
 
# vooreerst de eigenlijke hel, ook Tartarus of Abyssus genoemd, waarin de verdoemden hun straf ondergaan
# ten tweede het vagevuur, waarin de zielen der vromen voor een tijdlang smarten lijden, om boete voor hun zonden te doen, opdat ze daarna toegang tot de hemel verkrijgen;
# en ten derde de zogenaamde limbus patrum, d.w.z. de verblijfplaats waar de zielen der vromen, die vóór Christus' komst leefden, zijn opgenomen en waar ze zonder enige pijn, ondersteund door de zalige hoop op verlossing, een rustig verblijf genoten. Ze waren gelukkig, ook al genoten zij nog het eigenlijk geluk van de hemel niet, dat bestaat in de onmiddelijke aanschouwing van God. Dat Christus na zijn sterven "is nedergedaald ter helle" wil zeggen, dat zijn ziel in deze bewaarplaats der Oud-Testamentische gelovigen is afgedaald, om hen uit deze kerker te verlossen en met zich naar de eeuwige zaligheid te voeren.
 
== Organisatie ==