Vaars: verschil tussen versies

178 bytes toegevoegd ,  5 maanden geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
Regel 21:
'''Hebreeuws.''' Het Hebreeuwse woord is ''eglah,'' het komt 14 keer voor in het Oude Testament. De Statenvertaling vertaalt het woord door “jonge koe” (4 keer), “vaars” (4 x), “kalf” (3 x), “vaarze” (2 x), “koetje” (1 x). De NBG51-vertaling vertaalt door “jonge koe” (8x), “kalf” (3 x), “Eglat-selisia” (2 x, Jes 15:5)), “koekalf” (1 x).
 
Het Hebreeuwse woord ''eglah'' komt de eerste keer voor in Gen 15:9:  <blockquote>''Ge 15:9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarigen ram, en een tortelduif, en een jonge duif.'' ''(SVV)''</blockquote>De Naardense vertaling heeft hier: ‘kalf’. De NBG51-vertaling: ‘jonge koe’. NBV'04, Willibrord '78, Willibrord '95 en Canisius hebben: ‘koe’.
 
== As van een rode koe ==
In Numeri 19 vormt de as van een verbrande rode koe samen met levend water een middel tot reiniging. <blockquote>''Nu 19:2  Dit is de wetsverordening die de HEERE geboden heeft: Spreek tot de Israëlieten [en zeg] dat zij een rode koe zonder enig gebrek bij u moeten brengen, waaraan geen onvolkomenheid is, waarop nog geen juk gekomen is.'' (HSV)</blockquote>In het Hebreeuws wordt het woord ''parah'' = koe gebruikt, niet ''eglah'' = kalf, jonge koe<ref name=":0">Aldus de [[Misjna]] Para 1:1, aangehaald in: [https://www.youtube.com/watch?v=5LlSYIhVKr0&t=1m30s The Red Heifers — Signs of the Times?] Youtube.com: Soothkeep, 2 okt. 2022. Vanaf 1 min. 30 sec. </ref>. De rode koe kan jong zijn, een vaars, of een volwassen koe<ref name=":0" />. De Statenvertaling vertaalt 'parah' in Num. 19:2 door 'vaars'. <blockquote>''Nu 19:2  Dit is de inzetting van de wet, die de HEERE geboden heeft, zeggende: Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij tot u brengen een rode volkomen vaars, in welke geen gebrek is, op welke geen juk gekomen is.'' (SV)</blockquote>'''Offerande voor de zonde.''' De boeken Leviticus en Numeri stellen ons de offerande voor de zonde uit drie oogpunten voor: 1. de grote verzoendag, Lev. 16; 2. het zond- en schuldoffer, Lev. 4-5; 3. de offerande van de rode vaars, Num. 19. Het boek Numeri verhaalt ons de reis van de Israëlieten door de woestijn, type van de loopbaan van de christen in deze wereld, gedurende welke hij zich met vele dingen verontreinigt, die de praktische gemeenschap met God afbrekenverstoren.
 
'''Wat voor zonde.''' Het is opmerkenswaardig en belangrijk voor onze gewetens om te zien, welke dingen dit zijn:
Het is opmerkenswaardig en belangrijk voor onze gewetens om te zien, welke dingen dit zijn. Het zijn niet meer de zonden uit onkunde en onwetendheid begaan, zoals in Lev. 4, die anderen ons hebben leren kennen. Als de hogepriester had gezondigd, Lev. 4, wordt er niet gezegd: "Als men zijn zonde aan hem zal bekendgemaakt hebben," zoals in de verzen 23 en 28. Hoe meer er gemeenschap tussen God en onze ziel is, des te meer maakt de Heilige Geest, door het Woord op onze gewetens werkend, ons opmerkzaam op de minste zonde, zonder dat wij een tussenpersoon nodig hebben om er ons op te wijzen. Het gaat bij de verontreinigingen van Num. 19 om zonden uit onoplettendheid begaan. De waakzaamheid alleen is het middel om elke afbreking van de gemeenschap met God in onze wandel te vermijden.
 
Het* is<u>Verontreinigingen opmerkenswaardigdoor en belangrijk voor onze gewetens om te zien, welke dingen dit zijnonoplettendheid.</u> Het zijn niet meer de zonden uit onkunde en onwetendheid begaan, zoals in Lev. 4, die anderen ons hebben leren kennen. Als de hogepriester had gezondigd, Lev. 4, wordt er niet gezegd: "Als men zijn zonde aan hem zal bekendgemaakt hebben," zoals in de verzen 23 en 28. Hoe meer er gemeenschap tussen God en onze ziel is, des te meer maakt de Heilige Geest, door het Woord op onze gewetens werkend, ons opmerkzaam op de minste zonde, zonder dat wij een tussenpersoon nodig hebben om er ons op te wijzen. Het gaat bij de verontreinigingen van Num. 19 om zonden uit onoplettendheid begaan. De waakzaamheid alleen is het middel om elke afbreking van de gemeenschap met God in onze wandel te vermijden.
* <u>Door aanraking van een dode.</u> Behalve dit karakter hadden die zonden een ander gemeenschappelijk kenmerk. In alle gevallen, waarvan ons gesproken wordt, was de verontreiniging veroorzaakt door de aanraking van een dood lichaam of van hetgeen daarmee in verband stond. Men kon zich niet verontschuldigen wegens onkunde, als men verontreinigd was, want iedereen kon weten, wat de dood was. Zij was het volkomenste en tastbaarste bewijs der zonde: "Ten dage als u daarvan eet, zult u zeker sterven," "Het loon van de zonde is de dood." De zonde was dus door haar gevolgen openbaar gemaakt, zodat iemand, die met de dood in aanraking kwam geen enkele verontschuldiging kon voortbrengen.
 
'''Plaats van verontreiniging.''' De verontreiniging bij de aanraking van een dode kon in twee plaatsen geschieden: in de tent en op het open veld. In het tweede geval was de persoon zelf alleen verontreinigd; in het eerste geval strekte de verontreiniging zich uit tot alles, wat in de tent was, en vooral tot elk ongedekt vat. Hoe veelvuldig komt deze laatste verontreiniging onder de christenen voor!
 
Als men in het open veld, in het openbaar te midden der wereld is, dan is men gewoonlijk waakzamer, omdat men weet, dat men door vijanden gade geslagen wordt, die ons graag misslagen zien bedrijven om het evangelie te kunnen lasteren.
Regel 49 ⟶ 50:
'''Dode'''. Van de andere zijde is er een zedelijk bederf, dat ons geheel omringt als de lucht, die wij inademen. Het bevindt zich in wat men hoort, wat men leest, wat men ziet in de man of de vrouw, die ons voorbijgaan; het vertoont zich in het helderste daglicht, en verschuilt zich in de duisternis van de nacht. Gaan onze begeerten uit naar die dingen, en laten wij ons bezoedelen door dat rondgaande bederf? Ach, laat ons waakzaam zijn, om onze oren en ogen te bewaren, onze handelingen en voetstappen, onze gedachten en harten, om verre te blijven van al die verontreinigingen; laat ons zelfs het kleed, door het vlees bezoedeld, haten!
 
'''Graf.''' Het vierde geval was het graf. Men kon op een graf treden zonder het te weten, Luk. 11 : 44. De Heer gebruikt het beeld van het graf om de huichelarij van het hart ten toon te stellen, die van buiten wel fraai schijnt, en zelfs een naam van vroomheid heeft; maar van binnen vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid is, Matth. 23: 27, 28. Het graf is een hart, dat vrijwillig onder schone schijn naar buiten, het bederf, dat het in zich bevat, verbergt. Zo waren de farizeërsfarizeeërs, die door de Heer berispt werden. En hoevele duizenden kinderen Gods raken die graven in hun wandel aan, terwijl zij de beginselen van de wereldgodsdienst overnemen, en zich vergenoegen met een schijnvroomheid, die niet aan de toestand van het hart beantwoordt! Helaas kan een Christen zich door een graf verontreinigen; hij ook kan, in deze zin, een huichelaar zijn. De apostel Paulus had deze verontreiniging gemeden; hij zocht niet de goedkeuring van de mensen, maar die van God; hij zei: "Wij zijn voor God openbaar geworden; en ik hoop, dat wij ook in uw gewetens openbaar zijn geworden." (2 Kor. 5: 11.) Als men het graf aanraakt, is men verontreinigd, en de gemeenschap is verbroken. Een enkele slechte gedachte is daartoe voldoende, een enkele begeerte in het hart verborgen, die nooit onder de ogen van enig mens is gekomen. Dikwijls zijn wij flauw en onvruchtbaar; het Woord boezemt ons geen belangstelling meer in, de vreugde en de kracht zijn verdwenen. Waarom? Wij weten misschien de oorzaak van dat alles niet, maar feitelijk is de gemeenschap verbroken. Laat ons aan God de reden vragen; Hij zal ons antwoorden, dat wij het graf aangeraakt hebben. Misschien zullen wij ons slechts over één enkele slechte begeerte te oordelen hebben, die ons hart voedt en koestert, die ene begeerte is voldoende om ons te verontreinigen.
 
'''Reiniging.''' Wat moest een Israëliet moest doen, als hij zich verontreinigd had door een dode aan te raken? Het middel tot reiniging was een rode volkomen vaars, in welke geen gebrek was, en op welke geen juk gekomen was. Deze vaars was een type van Christus, de mens zonder zonde, die zelfs niet eens, in zijn natuur, aan de gevolgen van de zonde onderworpen is geweest.
Regel 59 ⟶ 60:
Het was niet zoals op de Verzoendag, waar het bloed in het heiligdom binnen het voorhangsel, op het verzoendeksel, gebracht werd onder Gods oog; hier vertoonde het bloed zich aan de ogen van hem, die tot God wilde naderen, na schuldig bevonden te zijn. Het was een offer, dat overeenkomst had met het zondoffer, hoewel bij het laatste de besprenging met het bloed op andere plaatsen geschiedde.
 
Tot herstel van de ziel was het vóór alles nodig, dat het oog van het geloof het bloed zag, dat geofferd was voor de verzoening, en dat de zondaar voorgegaan was op de plaats, waar hij God kon ontmoeten. Er is voor de mens geen ontmoeting met God mogelijk zonder het bloed; hetzij op het dankofferaltaar, Lev. 4: 25, 34, of voor de tent der samenkomst, Num. 19:4, of op het gouden altaar, Lev. 4: 7, 18, of voor het voorhangsel, Lev. 4:6, 17, of voor of op het verzoendeksel, Lev. 16 : 14, 15. Zonder die eerste handeling van besprenging was er geen herstel mogelijk. Indien wij, na gezondigd te hebben, niet weten, dat Jezus Christus, de rechtvaardige, voor Gods aangezicht is als het zoenoffer voor onze zonden, dan blijven wij veraf staan, in plaats van tot Hem te naderen. Onze onwetendheid doet ons geloven, dat wij, door te zondigen, een zaak verloren hebben, die nooit kan verloren gaan, namelijk onze betrekking tot God, en wij laten die betrekking afhangen van ons gedrag, terwijl het onze gemeenschap is, die er van afhangt. Het gevolg van deze onwetendheid is niet herstel, maar wanhoop. Een ware reiniging in onze wandel zal altijd gegrond zijn op de volle verzekerdheid, die het bloed van Christus, onder Gods oog geplaatst, aan onze zielen geeft, en waarop onze blikken rusten, daar het God geheel voldoet.
 
Het gehele lichaam van de geslachte vaars werd buiten de legerplaats verbrand.