Vreze Gods: verschil tussen versies

171 bytes toegevoegd ,  6 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
De '''vreze Gods''' of ''vreze van'' (= jegens) ''God'' of ''Godsvreze'' of ''vrees van God'' of ''vreze des HEEREN'' is het gevoel van eerbied, achting, voortvloeiend uit ontzag of beduchtheid voor onze God en Schepper als het hoger, machtiger Wezen; ook: de gezindheid, houding die van ontzag voor God getuigt.
 
In 'vrees van God' is 'van' een genitivus ''objectivus'': het gaan om de vrees jegens God, geenszins om een vrees die God Zelf zou hebben (genitivus ''subjectivus'').
Regel 5:
'''Twee betekenissen'''. De vreze Gods heeft twee betekenissen:
 
a. In algemenenalgemene zin: godsvrucht, vroomheid, godvrezendheid, alles wat tot de godsdienst behoort, de vervulling van de plichten, die wij aan God als onzen Schepper zijn verschuldigd zijn (Jos. 22: 25. Spr. 1 : 7; 9 : 10. Pred. 12: 13).
 
b. In engere zin het ontzag, de erkentenis, bewondering, hoogachting en verering van de goddelijke machtig, majesteit, gerechtigheid en heiligheid, de diepe, innige huivering van een mensenziel die zich onder Gods majesteit verootmoedigt. Zij is het begin der wijsheid, de wortel der bekering, een bron van het leven (Spr. 14: 27. Job 28: 28). <blockquote>''Spr 14:27 De vreze des HEEREN is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. (SV)''</blockquote>Hij die zich van iemand afhankelijk gevoelt, wat hem onuitsprekelijk gelukkig of onuitsprekelijk ongelukkig kan makers, moet noodzakelijk voor hem vrezen. <blockquote>''Mt 10:28 En weest niet bang voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden, maar weest veeleer bang voor Hem die zowel ziel als lichaam kan verderven in de hel. (TELOS)''</blockquote><blockquote>''Lu 12:4 Ik nu zeg u, mijn vrienden: weest niet bang voor hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen. Lu 12:5 Maar Ik zal u tonen voor Wie u bang moet zijn: weest bang voor Hem die, nadat Hij gedood heeft, macht heeft om in de hel te werpen; ja, Ik zeg u, weest bang voor Hem. Lu 12:6 Worden niet vijf musjes verkocht voor twee penningen? En niet een van hen is voor God vergeten. Lu 12:7 Ja, zelfs de haren van uw hoofd zijn alle geteld. Weest niet bang; u gaat vele musjes te boven. (TELOS)''</blockquote>De vrees voor God kan bij onbekeerde mensen ontbreken. <blockquote>''Ro 3:18 ‘geen vrees voor God staat hun voor ogen’. (TELOS)''</blockquote>Als zij er echter is, is zij bij ''onbekeerde'' mensen een 'knechtelijke' vrees, de vrees als van een knecht (Gal. 3 : 10. Hebr. 2 : 15). Wan men in deze toestand het kwade laat, dan is de voorstelling van de toorn Gods de beweeggrond; men wantrouwt God en kan Hem niet liefhebben, het geweten vreest het ergste, en straft zichzelf reeds; het voelt al iets van de vreselijke plagen die op die grote dag over de onboetvaardigen komen zullen.
 
Bij de ''verloste'' mens verbindt zich met dat gevoel van afhankelijkheid van God een innige liefde. Vergelijkbaar met de liefde van een kind tot zijn vader, wiens liefde het geniet en wiens rechtvaardige gestrengheid het vreest. <blockquote>''Heb 12:9 Bovendien, wij hadden de vaders van ons vlees om ons te tuchtigen en <u>wij hadden ontzag voor hen</u>; zullen wij dan niet veel meer aan de Vader van de geesten onderworpen zijn en leven? (TELOS)''</blockquote>Men ziet in God de Vader met wie men door Christus verzoend is; de liefde verslindt de toorn, en drijft de angstige vrees uit, in haar plaats komt vrede en toenadering tot God. Men verheugt zich op de dag van de verlossing, en van de volkomen scheiding van al het ijdele en vergankelijke, en heeft slechts één vrees, die is om de Heer te mishagen, en slechts één hoop, om in Zijn dienst het eeuwige leven te ontvangen. Dit is de kinderlijke vrees, die met de liefde verbonden is (2 Tim. 1: 7. 1 Joh. 4: 18) en met de grootste nauwgezetheid (Phil. 2:12).