Zekerheid van het geloof: verschil tussen versies

1.848 bytes toegevoegd ,  2 maanden geleden
k
 
(5 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
De '''zekerheid van het geloof''' is de zekerheid van een mens omtrent de vervulling van Gods woord en Zijn beloften, zoals de behoudenis van de gelovige. Een gelovige kan zeker zijn omtrent zijn ''eigen heil'' (heilszekerheid).
 
Zekerheid is een normaal kenmerk van het geloof.
 
<blockquote>''Heb 11:1  Het geloof nu is <u>de zekerheid</u> van wat men hoopt, <u>de overtuiging</u> van wat men niet ziet. (Telos)''</blockquote>
Regel 28:
De zekerheid van het geloof heeft een subjectieve en een objectieve zijde. De ''objectieve'' zijde is de zekerheid die er buiten mij is. Gods woord is buiten mij. Het was er eerder dan ik. De waarheid ervan wordt niet aangetast door mijn twijfel of onzekerheid. Wankele benen maken een rots niet broos. De ''subjectieve'' zijde is de zekerheid in mijn hart en gevoelen. De subjectieve zekerheid moet rusten op de objectieve zekerheid van Gods woord, van Zijn toezeggingen, van Zijn verzekering en geruststelling gericht op ons.
 
De grond van mijn subjectieve zekerheid moet het woord van God zijn. Zij die de uitspraken, in Gods woord gegeven, onvoorwaardelijk aanvaarden en dus van harte in de de Heer Jezus geloven als hun Zaligmaker, hebben reeds op aarde grote zekerheid betreffende hun behoudenis.
 
Lukas verhaalt 'de zaken die zich onder ons voltrokken hebben', zoals de geboorte van Jezus, zijn woorden en daden, zijn verwerping, sterven, opstanding en hemelvaart. Velen (!) hebben ondernomen een verhaal daarvan op te stellen. Hun bronnen waren ooggetuigen. Ook Lucas heeft een verhaal opgesteld, één van de vier evangeliën, nadat hij 'alles van voren af aan nauwkeurig onderzocht' had. Hij schrijft zijn verhaal aan ene Theofilus, 'opdat u de zekerheid kent van de dingen waarin u bent onderwezen'.
 
Regel 47 ⟶ 48:
Paulus was eens een vervolger van de gemeente. Jezus was voor hem "een rots der ergernis". Maar hij kon niet om de objectieve zekerheid van de opgestane Heer heen. Hij verkreeg de overtuiging dat Jezus de heiland van de wereld is, ook zijn heiland. Paulus haalt de Schrift aan die zegt: 'wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden'.
 
<blockquote>''Ro[[Romeinen 9]]:33  zoals geschreven staat: ‘Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis’; en ‘wie in Hem gelooft, <u>zal niet beschaamd worden’worden</u>’. (Telos)''</blockquote>Even later herhaalt Paulus:<blockquote>''[[Romeinen 10]]:11 Want de Schrift zegt: ‘Ieder die in Hem gelooft, <u>zal niet beschaamd worden</u>’. (Telos)''</blockquote>Petrus, een ooggetuige van Jezus, schreef:
 
Petrus, een ooggetuige van Jezus, schreef:
 
<blockquote>''1Pe 2:7  Voor u dan die gelooft, is dit kostbare; maar voor de ongelovigen: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, deze is tot een hoeksteen geworden’, en’ een steen des aanstoots en een rots der ergernis’. (Telos)''</blockquote>
Regel 56 ⟶ 55:
 
== De grond van onze zekerheid ==
'''Gods Woord en getrouwheid.''' De grond van onze subjectieve zekerheid is het woord van God en daarmee van God Zelf.
'''Gods Woord en getrouwheid.''' De grond van onze subjectieve zekerheid is het woord van God en daarmee van God Zelf. De apostel Paulus heeft bijzondere 'religieuze ervaringen' gehad, maar ook hij beroept zich op het woord van God, 'want de Schrift zegt'.<blockquote>''Ro 10:8 ... Dit is het woord van het geloof dat wij prediken: Ro 10:9 dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, <u>u behouden zult worden</u>. Ro 10:10 Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Ro 10:11 Want de Schrift zegt: ‘Ieder die in Hem gelooft, <u>zal niet beschaamd worden</u>’. Ro 10:12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek, want dezelfde Heer van allen is rijk jegens allen die Hem aanroepen: Ro 10:13 ‘want ieder die de naam van de Heer zal aanroepen, <u>zal behouden worden</u>’. (TELOS)''</blockquote>Paulus haalt Gods woorden aan in de verzen 11 en 13. ''Ook hij'' grondde zijn zekerheid op het woord van God.
 
Niet ons gevoel in de eerste plaats, maar ''de belofte''Gods Woord''van enGod'' is zeker, zal zeker door Hem gestand worden gedaan, vervuld getrouwheidworden.<blockquote>'''Rom. 4:16 Daarom is het Deop grond van onzegeloof, subjectieveopdat zekerheidhet naar genade zou zijn, zodat <u>de belofte zeker</u> zou zijn voor het hele nageslacht, niet alleen dat wat uit de wet is, maar ook dat wat uit het woordgeloof van GodAbraham enis, daarmeedie een vader is van Godons Zelf.allen'' (Telos)</blockquote>De apostel Paulus heeft bijzondere 'religieuze ervaringen' gehad, maar ook hij beroept zich op het woord van God, 'want de Schrift zegt'.<blockquote>''Ro 10:8 ... Dit is het woord van het geloof dat wij prediken: Ro 10:9 dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, <u>u behouden zult worden</u>. Ro 10:10 Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Ro 10:11 Want de Schrift zegt: ‘Ieder die in Hem gelooft, <u>zal niet beschaamd worden</u>’. Ro 10:12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek, want dezelfde Heer van allen is rijk jegens allen die Hem aanroepen: Ro 10:13 ‘want ieder die de naam van de Heer zal aanroepen, <u>zal behouden worden</u>’. (TELOS)''</blockquote>Paulus haalt Gods woorden aan in de verzen 11 en 13. ''Ook hij'' grondde zijn zekerheid op het woord van God.
 
De predikant Octavius Winslow (1808-1878) zei treffend: ''“Wie de zekerheid van de zaligheid zoekt in het werk van de Heilige Geest in het hart, is als iemand die het anker van een schip in de lading gooit. Maar dat geeft een schip nooit houvast. Het schip ligt alleen vast als het anker naar buiten geworpen wordt.”''
Regel 67 ⟶ 68:
 
== Abraham ons voorbeeld ==
Abraham is onze 'vader' in het geloof. Hij is ook ons ''voorbeeld, ons'' voorbeeld van verzekerd-zijn. Abraham, ongeveer honderd jaar oud, terwijl zijn lichaam en de moederschoot van Sarah afgestorven waren (Rom. 4:19, was 'ten volle verzekerd' dat God zijn belofte gestandvan een talrijk nageslacht zou doennakomen. <blockquote>''Ro 4:18  die tegen hoop op hoop heeft geloofd, opdat hij een vader van vele volken zou worden, volgens wat gezegd was: ‘Zo zal uw nageslacht zijn’. Ro 4:19  En niet zwak in het geloof lette hij niet op zijn eigen al afgestorven lichaam, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en niet op het afgestorven zijn van de moederschoot van Sara;   Ro 4:20  en hij twijfelde niet aan de belofte van God door het ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God heerlijkheid gaf Ro 4:21 en <u>ten volle verzekerd</u> was, dat wat Hij beloofd heeft, Hij ook machtig is te doen. (TELOS)''</blockquote>Hij was er zeker van dat hij een kind zou krijgen, hoewel hij, gezien zijn en Sara's leeftijd en lichaam, geen kind zou kunnen krijgen. Zijn zekerheid berustte dus niet op zijn kennis van het menselijk lichaam en van de natuurlijke loop der dingen, maar op vertrouwen op God en Diens belofte en almacht. God zegt het, God kan het en God zal het doen. Evenals Abraham mogen wij verzekerd zijn, zekerheid van het geloof hebben, doordat we van God zeker kunnen zijn. God is het voorwerp van ons geloof en daarmee de grond van onze zekerheid. Hij zal ons geloof niet beschamen.
 
== Rechthebbende ==
Regel 140 ⟶ 141:
Wij worden uit genade behouden, niet op grond van werken of verdienste. Maar behouden worden heeft wel twee kanten: Gods kant en onze kant. God doet iets en wij doen iets. Stel, wij zijn drenkelingen in de zee. Gelukkig nadert de redding in de vorm van een man in een boot. Wij zijn moe, maar zijn er met ons verstand en onze wil en onze handen bij, wij zullen niet bewusteloos in de boot komen. In de boot staat een man. Als hij roept "grijp dat touw" of "houd je hieraan vast" of een andere aanwijzing geeft, dan moeten wij er, ter wille van ons behoud, gevolg aan geven. Er wordt van ons ''enige'' activiteit gevraagd. Wij kunnen onszelf alleen niet redden. Maar we moeten wel <u>iets</u> doen. Als we zodoende gered worden, zullen wij niet roemen in onszelf, maar in de redder. Hij zal niet ons bedanken, maar wel blij zijn met onze redding.
 
Lot en de zijnen werden door twee engelen meegetrokken uit Sodom. De engelen moesten hen echt bij de hand grijpen en meetrekken.<blockquote>''Ge 19:16  Maar hij vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand, en de hand zijner vrouw, en de hand zijner twee dochteren, om de verschoning des HEEREN over hem; en zij brachten hem uit, en stelden hem buiten de stad.'' (SV)</blockquote>De mede-werking van Lot en de zijnen bestond in mee-gaan, mee-lopen, zelf een stap zetten, de een na de andere stap. Zonder het werk van de beide reddende engelen waren zij verloren gegaan. Eenmaal buiten gebracht ontmoetten zij de HEERE, die hen iets gebiedt.<blockquote>''Ge 19:17  En het geschiedde als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: <u>behoud u om uws levens wil</u>; zie niet achter u om, en sta niet op deze ganse vlakte; <u>behoud u</u> naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt. (...) Ge 19:22 Haast, behoud u ...'' (SV)</blockquote>
 
"Behoud u ... behoud u ... haast u, behoud u". Dat droeg God Lot op. Hij moest iets ''doen.'' Lot vlucht dan, met Gods goedvinden, naar Zoar. Voordat Lot zijn vlucht vervolgt, erkent hij dat God zijn ziel behoudt bij het leven. <blockquote>''Ge 19:19  Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, <u>die Gij aan mij gedaan hebt, om mijn ziel te behouden bij het leven</u>; ...'' (SV) </blockquote><blockquote>''Ge 19:29  En het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkering, in het omkeren dier steden, in welke Lot gewoond had.'' (SV) </blockquote>Het was dankzij Abraham. En het was Gods uitleiding.
 
God roept de goddeloze op zich te bekeren. <blockquote>''Ezechiël 33:11  Zeg tot hen: [Zo] [waarachtig] [als] Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin [heb] [Ik] [lust], dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?'' (SV) </blockquote>Het tweemaal "Bekeert u, bekeert u!" heeft geen zin als de goddeloze zich niet kan bekeren. God vraagt niet het onmogelijke van ons.
 
Het is dankzij Jezus, en het is Gods uitleiding, als wij behouden worden. Het werk dat God van ons vraagt is: bekering en geloof. God trekt aan ons, trekt ons mee, maar wij moeten meegaan, zódoende meewerken. God keert ons om, wij moeten meedraaien. Wij moeten iets ''doen:'' ons omkeren (''bekeren'') en ''geloven''.