Zekerheid van het geloof: verschil tussen versies

568 bytes toegevoegd ,  2 maanden geleden
k
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 143:
Wij worden uit genade behouden, niet op grond van werken of verdienste. Maar behouden worden heeft wel twee kanten: Gods kant en onze kant. God doet iets en wij doen iets. Stel, wij zijn drenkelingen in de zee. Gelukkig nadert de redding in de vorm van een man in een boot. Wij zijn moe, maar zijn er met ons verstand en onze wil en onze handen bij, wij zullen niet bewusteloos in de boot komen. In de boot staat een man. Als hij roept "grijp dat touw" of "houd je hieraan vast" of een andere aanwijzing geeft, dan moeten wij er, ter wille van ons behoud, gevolg aan geven. Er wordt van ons ''enige'' activiteit gevraagd. Wij kunnen onszelf alleen niet redden. Maar we moeten wel <u>iets</u> doen. Als we zodoende gered worden, zullen wij niet roemen in onszelf, maar in de redder. Hij zal niet ons bedanken, maar wel blij zijn met onze redding.
 
Lot en de zijnen werden door twee engelen meegetrokken uit Sodom. De engelen moesten hen echt bij de hand grijpen en meetrekken.<blockquote>''Ge 19:16  Maar hij vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand, en de hand zijner vrouw, en de hand zijner twee dochteren, om de verschoning des HEEREN over hem; en zij brachten hem uit, en stelden hem buiten de stad.'' (SV)</blockquote>De mede-werking van Lot en de zijnen bestond in mee-gaan, mee-lopen, zelf een stap zetten, de een na de andere stap. Zonder het werk van de beide reddende engelen waren zij verloren gegaan. Eenmaal buiten gebracht ontmoetten zij de HEERE, die hen iets gebiedt.<blockquote>''Ge 19:17  En het geschiedde als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: <u>behoud u om uws levens wil</u>; zie niet achter u om, en sta niet op deze ganse vlakte; <u>behoud u</u> naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt. (...) Ge 19:22 Haast, behoud u ...'' (SV)</blockquote>
 
"Behoud u ... behoud u ... haast u, behoud u". Dat droeg God Lot op. Hij moest iets ''doen.'' Lot vlucht dan, met Gods goedvinden, naar Zoar. Voordat Lot zijn vlucht vervolgt, erkent hij dat God zijn ziel behoudt bij het leven. <blockquote>''Ge 19:19  Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, <u>die Gij aan mij gedaan hebt, om mijn ziel te behouden bij het leven</u>; ...'' (SV) </blockquote><blockquote>''Ge 19:29  En het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkering, in het omkeren dier steden, in welke Lot gewoond had.'' (SV) </blockquote>Het was dankzij Abraham. En het was Gods uitleiding.
 
God roept de goddeloze op zich te bekeren. <blockquote>''Ezechiël 33:11  Zeg tot hen: [Zo] [waarachtig] [als] Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin [heb] [Ik] [lust], dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?'' (SV) </blockquote>Het tweemaal "Bekeert u, bekeert u!" heeft geen zin als de goddeloze zich niet kan bekeren. God vraagt niet het onmogelijke van ons.
 
Het is dankzij Jezus, en het is Gods uitleiding, als wij behouden worden. Het werk dat God van ons vraagt is: bekering en geloof. God trekt aan ons, trekt ons mee, maar wij moeten meegaan, zódoende meewerken. God keert ons om, wij moeten meedraaien. Wij moeten iets ''doen:'' ons omkeren (''bekeren'') en ''geloven''.