Bijbel:Ezechiël 37

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 53 · 59
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 8 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 9 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 2 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 3 · 13 · 14
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 3
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 3
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 5 · 6 · 7 · 12 · 13 · 16 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Ezechiël 37: 1 De hand van Jhwh was op mij, en Jhwh voerde mij uit in de geest, en zette mij neer in het midden van een vallei; zij nu was vol beenderen.

2 En Hij deed mij bij ze voorbijgaan, geheel rondom; en ziet, er waren zeer vele op de grond van de vallei; en ziet, zij waren zeer dor.

3 En Hij zei tot mij: Mensenkind! zullen deze beenderen levend worden? En ik zei: mijn Heer Jhwh, U weet [het]!

4 Toen zei Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen, en zeg tot hen: U dorre beenderen! hoort het woord van Jhwh!

5 Zo zegt mijn Heer Jhwh tot deze beenderen: Ziet, Ik zal de geest in u brengen, en u zult levend worden.

6 En Ik zal zenuwen op u leggen, en vlees op u doen opkomen, en een huid over u trekken, en de geest in u geven, en u zult levend worden; en u zult weten dat Ik Jhwh ben.

7 Toen profeteerde ik, zoals mij bevolen was, en er werd een geluid toen ik profeteerde, en ziet een beving! en de beenderen naderden, [elk] been tot zijn been.

8 En ik zag, en ziet, er kwamen zenuwen en vlees op; en Hij trok een huid boven over hen, maar er was geen geest in hen.

9 En Hij zei tot mij: Profeteer tot de Geest; profeteer, mensenkind! en zeg tot de Geest: Zo zegt mijn Heer Jhwh: U Geest! kom aan van de vier winden, en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden.

10 En ik profeteerde zoals Hij mij bevolen had. Toen kwam de geest in hen, en zij werden levend en stonden op hun voeten, een zeer, zeer groot leger.

11 Toen zei Hij tot mij: Mensenkind! deze beenderen zijn het gehele huis Israëls; ziet, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord, en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden.

12 Daarom, profeteer en zeg tot hen: Zo zegt mijn Heer Jhwh: Ziet, Ik zal uw graven openen, en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk! en Ik zal u brengen in het land Israëls.

13 En u zult weten dat Ik Jhwh ben, als Ik uw graven zal hebben geopend, en als Ik u uit uw graven zal hebben doen opkomen, o Mijn volk!

14 En Ik zal Mijn Geest in u geven, en u zult leven, en Ik zal u in uw land zetten; en u zult weten dat Ik, Jhwh, [dit] gesproken en gedaan heb, spreekt Jhwh.

15 Voorts geschiedde het woord van Jhwh tot mij, zeggende:

16 U nu, mensenkind! neem u een hout, en schrijf daarop: Voor Juda, en voor de kinderen Israëls, zijn metgezellen; en neem een ander hout en schrijf daarop: Voor Jozef, het hout van Efraïm, en van het hele huis Israëls, zijn metgezellen.

17 Doe u ze dan naderen, het een tot het ander tot een enig hout; en zij zullen tot een worden in uw hand.

18 En wanneer de kinderen van uw volk tot u zullen spreken, zeggende: Zult u ons niet te kennen geven, wat u deze dingen zijn?

19 Zo spreek tot hen: Zo zegt mijn Heer Jhwh: Ziet, Ik zal het hout van Jozef, dat in Efraïms hand geweest is, en van de stammen Israëls, zijn metgezellen, nemen, en Ik zal die met hem voegen tot het hout van Juda, en zal ze maken tot een enig hout; en zij zullen een worden in Mijn hand.

20 De houten nu, waarop u zult geschreven hebben, zullen in uw hand zijn voor hun ogen.

21 Spreek dan tot hen: Zo zegt mijn Heer Jhwh: Ziet, Ik zal de kinderen Israëls halen uit het midden van de heidenen, waarheen zij getrokken zijn, en zal ze vergaderen van rondom, en hen brengen in hun land;

22 En Ik zal ze maken tot een enig volk in het land, op de bergen van Israël; en zij zullen allen tezamen een enige Koning tot koning hebben; en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld zijn.

23 En zij zullen zich niet meer verontreinigen met hun drekgoden, en met hun verfoeiselen, en met al hun overtredingen; en Ik zal ze verlossen uit al hun woonplaatsen, waarin zij gezondigd hebben, en zal ze reinigen; zo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.

24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; en zij zullen allen tezamen een Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen.

25 En zij zullen wonen in het land, dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin uw vaders gewoond hebben; ja, daarin zullen zij wonen, zij en hun kinderen, en hun kindskinderen tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hun Vorst zijn tot in eeuwigheid.

26 En Ik zal een verbond van vrede met hen maken, het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal ze inzetten en zal ze vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid.

27 En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.

28 En de heidenen zullen weten dat Ik Jhwh ben, Die Israël heilig, als Mijn heiligdom in het midden van hen zal zijn tot in eeuwigheid.


  1. Citefout: Onjuist label <ref>; er is geen tekst opgegeven voor referenties met de naam :0