1 Korinthiërs 11: verschil tussen versies

11.115 bytes toegevoegd ,  8 maanden geleden
k
 
(4 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 56:
 
Voor alles denkt Paulus bij het hoofdschap van de man aan de natuurlijke maatschappelijke verhouding, krachtens welke, bij de echtelijke aangelegenheden, de man de leiding heeft en de vrouw een ondergeschikte plaats inneemt. Deze verhouding nu wordt niet tenietgedaan door het geloofsleven; in tegen­deel, het geloof maakt zich daarvan meester en heiligt ze. Volgens de mening van de apostel is de verhouding tussen de man en de vrouw in het huwelijk een weerschijn van die, welke Christus en de gemeente samenbindt (Ef. 5).
 
Man kan van mening zijn dat Paulus slechts denkt aan de man­nen en vrouwen, die reeds christenen zijn. Maar vanaf dit vers denkt de apostel aan het verschil van de geslachten als zodanig. Hij spreekt van de man en de vrouw in liet algemeen, omdat hij het als natuurlijk beschouwt dat de jonge mannen en de jonge vrouwen bestemd zijn om te trouwen. Volgens zijn mening is heel het vrouwelijk geslacht geschapen met het oog op zijn ondergeschiktheid aan het mannelijk ge­slacht.
 
Zou men uit de woorden van Paulus het besluit moeten trekken, dat de gehuwde christelijke vrouw Christus niet voor hoofd heeft, wat haar eeuwige persoonlijkheid betreft? Volstrekt niet, het heil in Christus is voor de vrouw hetzelfde als voor de man, en er is geen verschil tussen de band, waardoor zij aan Christus is gebonden en die, welke de man verbindt aan Hem. Het woord: „U bent de ranken, ik de wijnstok" geldt voor beide geslachten gelijkelijk. Maar vanuit het gezichtspunt van de aardse verschijning en van de rol, die zij in de maatschappij speelt, behoudt de vrouw, zelfs onder de bedeling van het Evangelie, haar ondergeschikte plaats.
Regel 221 ⟶ 223:
Anderen hebben bij 'macht op haar hoofd' gedacht aan een teken van waardigheid, weer anderen aan een soort talisman tot bescherming<ref>Deze meningen worden vermeld in: A. van Veldhuizen, ''Paulus' brieven aan de Korinthiërs'' (Groningen, Den Haag: J.B. Wolters' uitgeversmaatschappij, 1922. Deel van de reeks ''Tekst en Uitleg''. Praktische Bijbelverklaring door F.M.Th. Böhl en A. van Veldhuizen), blz. 97.</ref>. De laatste gedachte is zeer onwaarschijnlijk, omdat Paulus dan uit heidens bijgeloof een dergelijke inzetting had gegeven.
 
Weer anderen hebben gesteld dat de macht, de vereiste hoofdbedekking het hoofdhaar van de vrouw is, maar dit is onjuist, want dan zou de man, die zijn hoofd niet mag bedekken, geen haar op zijn hoofd mag hebben, hij zou dan een kaal hoofd moeten hebben.
'''Terwille van de engelen.''' Hebben we hier met een tweede beweegreden te doen? Dan zou het in dit geval aan de eerste verbonden moeten worden (die, waaraan het woord ''daarom'' herinnert) door een voegwoord als: ''en'', ''en ook'', of ''en bovendien''. Is het integendeel hetzelfde motief maar onder een anderen vorm voorgesteld? Maar dan kunnen we niet begrijpen, welk verband er is tussen de wijzen van uitdrukking, die zozeer verschillen en toch dezelfde gedachte moeten weergeven.
 
Men kan menen dat, ingeval de vrouw gesluierd spreken moet, dat alleen moet met het oog op ''haar'' man, aan wie zij moet laten zien, dat zij, al ver­vult zij deze bezigheid, toch de afhankelijke stelling niet vergeet die zij inneemt. Maar, kan men daartegen inbrengen, niet alleen met het oog op haar man moet de vrouw, wan­neer zij in het publiek optreedt, gesluierd zijn; maar dat moet zij, omdat zij vrouw is, en om te tonen, zowel voor haar bewustzijn als voor dat van de vergadering, dat zij immer ondergeschikt blijft.
"Terwille van de engelen" kan men ook verstaan als een verstérking van de beweegreden. De engelen bezien het gedrag van mannen en vrouw. Wij zien hen niet, maar zij zien ons wel. Het is van belang dat de engelen de scheppingsorde zien in de gemeente, in kleding en gedrag van de gelovigen. De engelen waren tegenwoordig bij het werk van de schepping.
 
'''Terwille van de engelen.''' Synoniemen: ''om der engelen wil, omwille van de engelen''. Hebben we hier met een tweede beweegreden te doen? Dan zou het in dit geval aan de eerste verbonden moeten worden (die, waaraan het woord ''daarom'' herinnert) door een voegwoord als: ''en'', ''en ook'', of ''en bovendien''. Is het integendeel hetzelfde motief maar onder een anderen vorm voorgesteld? Maar dan kunnen we niet begrijpen, welk verband er is tussen de wijzen van uitdrukking, die zozeer verschillen en toch dezelfde gedachte moeten weergeven.
Volgens een mening speelden de engelen een actieve rol in de schepping en worden zij 'beledigd' door een wijze van doen, die in strijd is met de normale verhouding, die in het begin was gesteld tussen de man en de vrouw.
 
"Terwille van de engelen" kan men ook verstaan als een verstérking van de beweegreden. De engelen bezien het gedrag van mannen en vrouw. Wij zien hen niet, maar zij zien ons wel. Het is van belang dat de engelen de scheppingsorde zien in de gemeente, in kleding en gedrag van de gelovigen. De engelen waren tegenwoordig bij het werk van de schepping. Hoe zouden zij dan niet onzicht­baar tegenwoordig (kunnen) zijn bij de godsdienstoefening van de gemeente, waarin zulk een groot deel van Gods genadewerken door de verloste zondaars ver­wezenlijkt wordt? Hoe zou dan iets, dat indruist tegen de verordening van God en dat aanstoot geeft aan de hoogste wel­voeglijkheid, waarvan de engelen volmaakte vertegenwoordigers zijn, hun niet smarten? En zou de smart en de schande, die gevoeld wordt door deze onzichtbare getuigen, hoe zouden die niet een sombere sluier over het hoge van de godsdienst­oefening geworpen hebben?
 
God riep eens de hemelen (de bewoners ervan, de engelen) op zich te ontzet over een grove misstand bij het volk Israël: <blockquote>''Jer 2:11  Heeft ook een volk de goden veranderd, hoewel dezelve geen goden zijn? Nochtans heeft Mijn volk zijn Eer veranderd in [hetgeen] geen nut doet. Jer 2:12  Ontzet u hierover, gij hemelen, en zijt verschrikt, wordt zeer woest, spreekt de HEERE. Jer 2:13  Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, den Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden.'' (SV) </blockquote>Dit zijn nog enkele andere meningen<ref name=":0" />:
 
Volgens* eenDe meningengelen speelden de engelen een actieve rol in de schepping. enZij worden zij 'beledigd' door een wijze van doen, die in strijd is met de normale verhouding, die in het begin was gesteld tussen de man en de vrouw. Daartegen kan men opmerken dat de Bijbel nergens spreekt van een deelneming van [[Engel|engelen]] aan de schepping door God.
* Bedekte vrouwen strekken tot voorbeelden voor de engelen, zij zijn modellen van nederigheid voor het leven in het algemeen, en niet alleen voor dat in de godsdienstoefening. Maar het voorzetsel δια (dia'')'', ''om'' ''(terwille van''), geeft een andere betrekking te kennen dan die van het voorbeeld. Zij doet veeleer denken aan de tegenwoordigheid van of het toezien door de engelen.
* Paulus spreekt hier van de slechte engelen, wier begeer­lijkheden opgewekt zonden kunnen zijn door het gezicht van vrouwen, die niet gesluierd waren. Of wel, ziende op de engelen in het algemeen, heeft men in onze passage een toespeling gevonden op het verhaal van Gen. 6 verzen 1-4, waar we lezen dat de engelen de vrouwen aanzagen, dat zij mooi waren, en dat zij vrouwen namen en bij hen kinderen verwekten. Maar als er sprake is van de goede engelen, dan hebben ze wel andere gelegenheden om ongesluierde vrouwen te zien dan in de godsdienstoefening van de heiligen; en als er sprake is van de kwade engelen, dan brengt deze beproeving toch geen verandering in hun staat. Geen enkele bijzondere trek in deze passage leidt er anders toe om hier een zinspeling te vinden op Gen. 6.
* De bedoelde engelen, of, naar het Grieks, 'boodschappers', 'gezanten' (vgl. Jak. 2:25, Rachab nam de boodschappers of gezanten op), zijn spionnen gezonden door de heidenen om te waken over de gods­dienstoefening van de christenen.
* De engelen zijn de meest vrome leden;
* De engelen zijn de profeten die in de vergadering waren;
* De engelen zijn de herders (vgl. Opb. 1:20 "de engelen van de zeven gemeenten").
 
== 11 ==
1Co 11:11 Evenwel is noch de vrouw zonder de man, noch de man zonder de vrouw, in de Heer. (TELOS)
De apostel voelt behoefte, na hierboven de natuurlijke ondergeschiktheid van de vrouw met betrekking tot de man te hebben laten uitkomen, om de uiteenzetting van deze betrek­king aan te vullen om de andere zijde van de waarheid aan te tonen; dat nu doet hij in de vzn. 11 en 12.
Opdat de man zich niet verheffe, dient hij te beseffen dat hij niet zonder de vrouw kan.
 
'''Is noch de vrouw zonder de man.''' Want de vrouw is uit de man (8, 12).
 
'''Is ... noch de man zonder de vrouw.''' Opdat de man zich niet verheft, dient hij te beseffen dat hij niet zonder de vrouw kan. Want de man, Adam uitgezonderd, is in haar buik geformeerd en door haar ter wereld gekomen.
 
'''In de Heer.''' Zie vs. 12: alle dingen, ook vrouw en man, zijn uit God. De woorden "in de Heer" hebben geen be­trekking op God, maar, zoals dat gewoonlijk in het Nieuwe Testament het geval is, op Christus; alleen in vs. 12 is sprake van God, uit wie en door wie en tot wie alle dingen zijn.
 
De ondergeschiktheid van de vrouw aan haar man wordt in Christus gematigd ook door de gemeenschap van het geestelijk leven, dat de een zowel als de ander uit de Heer put. De een is als gelovige op geestelijk vlak niet meer zonder de ander, de medegelovige levenspartner; daar is tussen hen het gemeenschappelijk gebed, de voortdurende onderlinge geestelijke bijstand, gezamenlijke arbeidzaamheid.
 
== 12 ==
1Co 11:12 Want zoals de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; maar alle dingen zijn uit God. (TELOS)
Man en vrouw zijn wederkerig afhankelijk wat betreft hun ontstaan. Wanneer nu, wat de schepping aan­gaat, de vrouw van de man gekomen is, — het bewijs voor haar ondergeschiktheid (vs. 8), — aan de anderen kant komt de man van de vrouw, wat de bewaring van het geslacht be­treft, en dit afdoende feit in het leven van de mensheid her­stelt weer enigermate de gelijkheid tussen de beide geslach­ten. De orde der natuur maakt de vrouw niet alleen tot de echtgenoot van de man, maar ook tot zijn moeder; dat zegt alles.
Man en vrouw zijn wederkerig afhankelijk wat betreft hun ontstaan.
 
'''Want.''' Dit woordje geeft te kennen dat de gelijkheid van Christus de Heer met betrekking tot de beide geslachten reeds te voren als 't ware was afgebeeld door een feit, dat tot de orde van het natuurlijk leven behoort. Op gelijke wijze had ''want'' in vs. 7 gediend om de zedelijke ondergeschiktheid van de vrouw te motiveren door een feit, dat ontleend was aan dit lagere terrein des levens.
 
'''De vrouw is uit de man.''' Eva is uit Adam geformeerd.
 
'''Zo is ook de man door de vrouw''', d.w.z. elke man ontwikkelt zichontstaat in de schoot van een vrouw, wordt in de vrouw door God geformeerd en word door eende vrouw ter wereld gebracht.
 
'''Alle dingen zijn uit God'''. Vergelijk:
 
''1Co 8:6 dan is er toch voor ons maar een God, de Vader, <u>uit Wie alle dingen zijn</u>, en wij voor Hem; en een Heer, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem.'' (TELOS)
 
''Ro 11:36  Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen! Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.'' (Telos)
 
== 13 ==
1Co 11:13  Oordeelt bij uzelf: is het gepast dat een vrouw ongedekt tot God bidt? (Telos)
De apostel besluit met een beroep te doen op de indruk, die als vanzelf het gevolg moet zijn van een bijzondere trek in het natuurlijk gestel van de man en van de vrouw. Dit laatste argument sluit zeer nauw aan bij de laatste woorden van vs. 12. Paulus neemt, nadat hij zich beroepen heeft op de heilige analogieën genoemd in vs. 3-6 en op de verhouding, die door de schepping gesteld is tussen de beide geslachten, tenslotte een feit tot getuige dat dichter bij ons ligt, dat de persoon van de mens zelf eigen is.
 
'''Oordeelt bij uzelf.''' We treffen hier een formule aan die analoog is met die, waarmee hij de voorgaande redenering eindigt (10:15):
 
''1Co 10:15  Ik spreek als tot verstandigen; beoordeelt u wat ik zeg. (Telos)''
 
Deze woorden doen een beroep op het besef van de waarheid, dat bij zijn lezers zelf moet bestaan.
 
'''Is het gepast dat een vrouw ongedekt tot God bidt?''' Deze vraag vindt haar oplossing in de vzn. 14 en 15, waar het feit genoemd zal worden dat tot basis voor hun oordeel moet dienen. Er staat niet "ongedekt bidt", maar "ongedekt tot God bidt". De toevoeging "tot God" schijnt moeilijk te verklaren. Maar laten we er aan denken, dat we hier zijn in de volle openbare godsdienstoefening, en dat juist ook op dat ogenblik zichtbaar moet zijn dat zij onder haar man, die haar hoofd is, staat.
 
== 14 ==
[[Bestand:Rinus Wehrmann salueert, Bestanddeelnr 924-6747.jpg|miniatuur|445x445px|Man met lang haar.]]
1Co 11:14 Leert ook de natuur zelf u niet, dat als een man lang haar draagt het een oneer voor hem is?
Vs. 14 geeft onmiddellijk het antwoord op de vraag gesteld in vs. 13.
Alles leidt er toe, dat de haardracht van de man kort, die van de vrouw, bij wijze van sluier, lang is.
 
'''Leert ook de natuur zelf u niet.''' Die leert, de onderwijzer, is ''de natuur'', een woord dat hier noch het zedelijk besef, noch de vaste gewoonte kan betekenen. De natuur zelf, zonder Paulus' onderricht, heeft ons iets te leren. Inderdaad volgt dan ook uit vs. 15, dat Paulus denkt aan de natuurlijke gesteldheid van de vrouw. De natuur zelf heeft door de man geen lang haar te geven, zoals aan de vrouw, getoond dat een vrij hoofd, een onbedekt voorhoofd, bij zijn waardigheid als koning der schepping past. Het haar van de man is, zegt Godet<ref name=":0" />, een kroon, terwijl, gelijk het volgende vers er aan toevoegt, dat van de vrouw een sluier is. Ieder die nu het minste gevoel heeft voor de dingen der natuur, zal ook de diepe waarheid van deze symboliek verstaan. De natuurlijke gesteldheid van de vrouw is een openbaring van de wil van de Scheppers ten opzichte van de vrouw als gelijkwaardige hulp voor de man op aarde. Wanneer zij zich nu niet schikt naar deze aanwijzing, dan schendt ze niet alleen iets, wat voor het gewone maatschappelijke leven betaamt, maar dan overtreedt ze de wil van de Schepper.
 
== 15 ==
1Co 11:15  Maar als een vrouw lang haar draagt, is het een eer voor haar, omdat haar het lange haar tot een sluier gegeven is. (Telos)
[[Bestand:Vrouw haar lang.jpg|miniatuur|"... omdat haar het lange haar tot een sluiter gegeven is." (1 Cor. 11:15). Foto door Rana Sawalha op Unsplash.com]]
'''Een sluier.''' Grieks: περιβολαιου, van περιβολαιον, ''peribolaion'', een bedekking rondom (geworpen)<ref>''Grieks-Nederlands Lexicon'', onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia. </ref>, zoals een mantel of, in ons geval, een sluier.
 
Naar aanleiding hiervan heeft men opgeworpen, dat juist, daar de natuur de vrouw begiftigd heeft met zulk een omkleedsel, zij niet nodig heeft om daar nog een tweede, dat kunstmatig is, aan toe te voegen. Maar zo mis­kent men de ware strekking van de redenering van de apostel. Hij wil zeggen dat de natuur aan het ene zowel als aan het andere geslacht te verstaan heeft gegeven op welke wijze zij hun bestemming hebben te vervullen: een gemeenschap waarbij de man de rol van hoofd uitoefent en de vrouw hem onderdanig is.
 
== 16 ==
1Co 11:16 Maar als iemand meent te moeten twisten wij hebben zo’n gewoonte niet, en evenmin de gemeenten van God. (Telos)
De apostel eindigt met een woord, waardoor hij schijnt te willen zeggen: nu hebben wij genoeg geredeneerd; laten we daarmee een einde maken.
'''Wij hebben zo'n gewoonte niet.''' Namelijk dat "dat een vrouw ongedekt tot God bidt" (vers 13). Vgl. "inzettingen" in vers 2.
 
'''Als iemand meent te moeten twisten.''' Dat woord zegt eenvoudig, dat er te Korinthe twistzieke geesten zijn, die het niet moede worden om over een dergelijk onderwerp te discussiëren en om tot in het oneindige tegenwerpingen te maken. Dat wil niet zeggen, dat hij voor zich de vraag niet voor opgelost en ook voor goed opgelost beschouwd.
De gewoonte waarop Paulus op doelt is niet een gewoonte om over de zaak van de hoofdbedekking te twisten. De voorliggende zaak is niet dat er geruzied werd over hoofdbedekking, maar dat er vrouwen waren die ongedekt tot God baden. Bedenk bovendien dat Paulus begint met hen te prijzen dat zij de inzettingen vasthouden die hij hen had overgeleverd (vers 2). Zij hadden overeenkomstig het onderwijs van de apostel goede gewoonten gevormd, maar op het punt van het bidden en profeteren door vrouwen hadden zij correctie nodig.
 
'''Meent.''' Het woord menen wordt hier in dezelfde zin gebruikt als in hoofdstuk 3 vers 18, hoofdstuk 10 vers 12 en Gal. 6 vers 3, om namelijk een ijdele bewering aan te duiden.
Anderen verstaan "zo'n gewoonte" echter van het ruziën over de kwestie van de hoofdbedekking.
 
'''Wij hebben zo'n gewoonte niet.''' Namelijk dat "dat een vrouw ongedekt tot God bidt" (vers 13). Vgl. "inzettingen" in vers 2.
'''En evenmin de gemeenten van God.''' Veel wil Paulus er niet over twisten; als een, die anders oordeelt, persé gelijk wil hebben, dan verwijst hij daartegenover op het gebruik in de gemeenten van God.
 
DeSommigen verstaan "zo'n gewoonte" van het ruziën over de kwestie van de hoofdbedekking. Maar de gewoonte waarop Paulus op doelt is niet een gewoonte om te twisten over de zaak van de hoofdbedekking te twisten. De voorliggende zaak is niet dat er geruzied werd over hoofdbedekking, maar dat er vrouwen waren die ongedekt tot God baden. Bedenk bovendien dat Paulus begint met hen te prijzen dat zij de inzettingen vasthouden die hij hen had overgeleverd (vers 2). Zij hadden overeenkomstig het onderwijs van de apostel goede gewoonten gevormd, maar op het punt van het bidden en profeteren door vrouwen hadden zij correctie nodig.
 
'''En evenmin de gemeenten van God.''' Veel wil Paulus er niet over twisten; als een, die anders oordeelt, persé gelijk wil hebben, dan verwijst hij daartegenover op het gebruik in de gemeenten van God.
 
In een pas gevormde gemeente zijn kwesties aangaande gebruiken bijna levenskwesties. Paulus deed goed, er op in te gaan; zendelingen doen ook zo. Zij konden in de tijd van Nederlands Indië vertellen, wat een ontzaglijke gebeurtenis het voor een Papoea, die christen wordt, is om zijn haar te laten knippen. Hij ondergaat het als een operatie. De zendeling eiste het, om hem los te maken van de geheimzinnige animistische kracht, die de heiden aan het haar toekent. Zendeling J.E. Jellesma (1816-1858) daarentegen op Java vond er geen bezwaar in, dat de mannen naar 's lands gebruik hun eigen namen en hun lange haar behielden.
Regel 282 ⟶ 333:
=== Alleen of in het openbaar? ===
Het lijkt erop dat Paulus openbaar gedrag van vrouwen wil verbeteren. Sommige zusters menen echter dat zij dag en nacht een hoofdbedekking moeten dragen, ook als zij thuis alleen zijn. Deze gedachte is echter niet waarschijnlijk. "Profeteren" is spreken namens God tot ''anderen''. Die anderen moeten tegenwoordig zijn. Paulus denkt derhalve waarschijnlijk aan optreden van biddende en profeterende zusters te midden van medegelovigen.
 
=== Meer weten ===
[https://www.youtube.com/watch?v=D3PTsWaV40k Die Kopftuchfrage! Stellungnahme zu einem heißen Eisen]. Von Dr. Lothar Gassmann. Youtube.com: Lothar Gassman, 8 mei 2023. Duur: 5 min. 17 sec. Voordracht in het Duits over het gedeelte van 1 Kor. 11 dat over de hoofdbedekking handelt.
 
== 17 ==
Regel 359 ⟶ 413:
'''Oordeel'''. Een oordeel dat een vermijdbare tuchtiging is. Zie [[Oordeel]].
 
'''De overige dingen'''. Waarschijnlijk dingen die met het samenkomen van de gemeente te maken hadden. De ordening ervan kon kennelijk wachten, was minder urgent dan die van de scheuringen en misbruiken.
 
== Bron ==