1 Korinthiërs 11: verschil tussen versies

7.065 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
{{Commentaar hoofdstuk}}
 
== Inleiding ==
Tot zover behandelde de apostel een serie van onderwerpen, die behoren tot het terrein van het zedelijk leven der gemeente, vooral in betrekking tot de christelijke vrijheid (hoofdst. 6-10). Nu gaat hij verschillende onderwerpen behandelen, die de ''gods­dienstoefening'' betreffen, en begint dan met het onderwerp, dat het naast ligt bij het gebied der vrijheid: de uiterlijke houding van de vrouwen bij de godsdienstoefening, bijzonder hun (on)gedekt bidden. Dan zal gehandeld worden over de ongeregeldheden, die binnengedrongen zijn bij de viering van het heilig avondmaal en bij de bedeling van de geestelijke gaven. Deze drie onderwerpen verenigt Paulus in de hoofdstukken 11-14, die zo nauw verbonden zijn.
 
== 1 Kor. 11:1 ==
Regel 7 ⟶ 10:
== 1 Kor.11:2-16. De hoofdbedekking van de vrouw ==
De verzen 2 t/m 16 handelen over de hoofdbedekking, inz. van de vrouw. De hoofdbedekking is ‘een macht’, een symbool van onder gezag staan (1 Cor. 11:10). Paulus noemt meerdere redenen om het hoofd te dekken door een vrouw wanneer zij bidt of profeteert.
 
Paulus leerde dat de gelovigen in Christus een nieuwe schepping zijn en dat in Hem noch man, noch vrouw, noch slaaf, noch vrije, noch Griek, noch Jood is.
 
''Ga 3:27  Want u allen die tot Christus bent gedoopt, hebt Christus aangedaan.  Ga 3:28  Daar is geen Jood of Griek, daar is geen slaaf of vrije, daar is geen man of vrouw; want u bent allen een in Christus Jezus.'' (Telos)
 
''Col 3:9  Liegt niet tegen elkaar, daar u de oude mens met zijn daden hebt uitgedaan  Col 3:10  en de nieuwe hebt aangedaan, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het beeld van Hem die hem geschapen heeft. Col 3:11  Daarin is niet Griek en Jood, besnijdenis en onbesnedenheid, barbaar, Scyth, slaaf, vrije; maar Christus is alles en in allen.'' (Telos)
 
Hoe gemakkelijk zou men nu daaruit kunnen komen tot dit besluit: Er is dus geen verschil meer, vooral niet in de gods­dienstoefening, waar wij allen voor God verschijnen, tussen de houding van de man en die van de vrouw. Wanneer nu de man tot zijn broeders of tot God spreekt met ongedekt hoofde, waarom zou de vrouw het dan ook niet doen? En de geest der vrijheid, die de gemeente van Korinthe bezielde, in aanmerking genomen, dan is het niet waarschijnlijk, dat men tot op dat ogenblik slechts bij de theorie was blijven staan. Men was reeds tot de praktijk gekomen; dat schijnt ons bij de lezing van vs. 15 en 16 te doen veronderstellen. Dat had de apostel vernomen, niet door een brief van de kant der Korinthiërs, waarop hij hier geen enkele zinspeling maakt (als in 8:1), maar waarschijnlijk wel van de afgevaardigden der gemeente.
 
== 1 Kor. 11:2 ==
1Co 11:2 En ik prijs u, dat u in alles aan mij denkt en de inzettingen vasthoudt, zoals ik ze u heb overgeleverd. (TELOS)
Paulus begint weer met een woord van lof. Toch heeft hij hun nog een en ander mee te delen.
 
'''En.''' Dit woordje vormt de overgang tot een nieuw onderwerp.
 
'''De inzettingen.''' Eén inzetting is de hoofdbedekking. Deze inzetting werd blijkens het vervolg niet door allen nagevolgd.
Regel 17 ⟶ 31:
Een rangorde van hoofdschap. In deze hiërarchie of rangorde staat God bovenaan, dan Christus, dan de man, eindelijk de vrouw.
 
'''Maar.''' Dit woord vormt hier een tegenstelling; Paulus komt nu aan een punt, waarop de loftuiting, die hij pas heeft gegeven, niet meer van toepassing is.
'''Dat Christus het hoofd is van iedere man.''' Het valt op dat Paulus niet begint met de hoogste in de rangorde, God. Hij begint ermee op te wijzen dat de man te maken heeft met het hoofdschap van Christus. De man is de schakel, die boven zich heeft de hemelse macht. Hoewel en omdat in het gedeelte van de verzen 2 - 16 de nadruk ligt op de hoofdbedekking en de plaats van de vrouw, omdat er vrouwen waren die ongedekt baden of profeteerden, is het goed eerst te beseffen dat de man niet soeverein is: hij staat onder gezag van Christus. Ook in het volgende vers gaat het eerst om de man die bidt of profeteert.
 
'''Ik wil dat u weet, dat ...''' De gelovigen hielden vast aan de overgeleverde inzettingen, maar er was een punt, waaromtrent de apostel zich in zijn mondeling onderricht waarschijnlijk niet nadrukkelijk had uitgesproken; vermoedelijk, omdat zich de gelegenheid daartoe nog niet had voorgedaan, daar geen enkele vrouw geprobeerd had om in zijn tegenwoordigheid te beproeven, of zij het recht had om te spreken en wel te spreken met ongedekt hoofd. Sinds zijn vertrek waren de omstandigheden veranderd.
 
Men vraagt als vanzelf, terwijl dit en de volgende verzen leest, waarom de apostel het toch nodig oordeelt om de dingen zo hoog op te nemen en om het (on)gedekt bidden, dat toch van zulk een ondergeschikt belang is naar het schijnt, in verband te brengen met betrekkingen, die zo hoog zijn als die van de mens met Christus en van Christus met God. Om deze wijze van doen te verklaren, moet men zich de trots van Korinthiërs herinneren, die alles meenden te weten en aan wie de apostel ongetwijfeld nu tonen wil, dat er voor hen nog iets valt te leren: „ik wil, dat gij weet" Het is vrijwel waar­schijnlijk, volgens vs. 16, dat de ultra vrijzinnigen te Korinthe met een zekere minachting spraken van de gemeentelijke voorschriften, door de apostel nagelaten en dat meerderen voor­gaven in naam van de Geest deze regels over boord te werpen.
 
Panlus wil hun doen begrijpen, dat alles onafscheidelijk nauw aan elkaar verbonden is, hetzij op het terrein van het goede, hetzij op dat van het kwade; dat ontrouw aan het goddelijk bevel, zelfs in de meest uitwendige aangelegenheden, een aan­slag op de meest verhevene betrekkingen in zich kan sluiten, en dat de eerbiedige onderhouding van hetgeen betamelijk is, zelfs in deze dingen, een bestanddeel is van de christelijke heiligheid. Zie daar de reden, waarom hij begint met dit bij­zondere punt van het leven der gemeente weer in het licht te stellen van de beide meest heilige analogieën, die men kan denken en waarin hij de openbaring aantoont van een goddelijke orde. Zij, die hem met aanmatiging bekritiseren, zullen daar­door kunnen verstaan, waar hij de regels, die hij voor de ge­meente stelt, gaat putten.
 
'''Dat Christus het hoofd is van iedere man.''' Het valt op dat Paulus niet begint met de hoogste in de rangorde, God. De verhouding tussen Christus en de man wordt voorop gesteld. Paulus begint ermee op te wijzen dat de man te maken heeft met het hoofdschap van Christus. De verhouding Christus - man vormt als het ware het verbindingsteken tussen de beide andere verhoudingen (God - Christus, man - vrouw), als het ware een weerschijn gevend van de voortreffelijkheid van de ene (God - Christus) en de andere (Man - vrouw) kenmerkend als van een geheiligd karakter te zijn, die haar beveiligen moet tegen de aanslag, waarmee zij bedreigt wordt.
 
'''Dat Christus het hoofd is van iedere man.''' Het valt op dat Paulus niet begint met de hoogste in de rangorde, God. Hij begint ermee op te wijzen dat de man te maken heeft met het hoofdschap van Christus. De man is de schakel, die boven zich heeft de hemelse macht. Hoewel en omdat in het gedeelte van de verzen 2 - 16 de nadruk ligt op de hoofdbedekking en de plaats van de vrouw, omdat er vrouwen waren die ongedekt baden of profeteerden, is het goed eerst te beseffen dat de man niet soeverein is: hij staat onder gezag van Christus. Ook in het volgende vers gaat het eerst om de man die bidt of profeteert.
 
Na de zondeval, waarbij Eva als eerste overtrad en vervolgens haar man als het ware meetrok, spreekt God eerst de man aan.
 
'''Iedere man.''' Zie "iedere" in verzen 4 en 5. Deze verzen, die op gelovigen zien, schijnen erop te wijzen dat Paulus niet aan de man in het algemeen denkt, maar aan de christenechtgenoot.
'''De man het hoofd van de vrouw.''' Christus is het hoofd van ''iedere'' man, maar een man is niet het hoofd van iedere vrouw. Elke man is alleen het hoofd van zijn eigen vrouw. Het beginsel is echter algemeen gesteld, "de man is het hoofd van de vrouw", en geldt daarom wellicht ook in maatschappelijke verhoudingen buiten het huwelijk. In de samenleving van de mens berust het hoofdschap bij de man; het is zijn taak om leiding te geven. Hoe groter het gezagsgebied, hoe passender het is dat een man leiding geeft. Dit standpunt druist in tegen de [[tijdgeest]], die gelijkheid bovenaan stelt en de gezagsverhouding ontkent.
 
'''De man [het] hoofd van [de] vrouw.''' Het lidwoord ('het') ontbreekt.
 
'''De man het hoofd van de vrouw.''' Christus is het hoofd van ''iedere'' man, maar een man is niet het hoofd van iedere vrouw. Elke man is alleen het hoofd van zijn eigen vrouw. Het beginsel is echter algemeen gesteld, "de man is het hoofd van de vrouw", en geldt daarom wellicht ook in maatschappelijke verhoudingen buiten het huwelijk. In de samenleving van de mens berust het hoofdschap bij de man; het is zijn taak om leiding te geven. Hoe groter het gezagsgebied, hoe passender het is dat een man leiding geeft. Dit standpunt druist in tegen de [[tijdgeest]], die gelijkheid bovenaan stelt en de gezagsverhouding ontkent.
 
'''En God [het] hoofd van Christus.''' Het lidwoord ('het') ontbreekt.
 
Er zijn dus drie betrekkingen, die onder elkaar een soort van hiërarchie vormen: op de onderste trap staat de zuiver menselijke betrekking tussen de man en de vrouw; hoger, de verhouding tussen de Christus en de man, op de hoogste trap, de be­trekking tussen God en Christus. De gemeenschappelijke term, waardoor Paulus deze drie verhoudingen kentekent, is die van hoofd. Deze figuur­lijke uitdrukking sluit twee gedachten in zich: namelijk de gedachte van een gemeenschappelijk leven en die van een on­gelijkheid, die gepaard gaat met deze levensgemeenschap. Zo tussen de man en de vrouw: door de huwelijksband wordt tussen hen de band van een gemeenschappelijk leven ge­legd, maar een zodanige, dat de een het sterke en het lei­dende bestanddeel is, het ander het ontvankelijke en afhan­kelijke element.
 
Zo staat het ook met de verhouding tussen Christus en de mens. Deze verhouding, die tot stand is gekomen door de band van het geloof, legt ook de grond voor een levensgemeenschap, waarbij de een de richting aangeeft en de ander ontvankelijk is geleid wordt.
 
Een analoge verhouding openbaart zich in de hoogste van de drie betrekkingen. Door de band van het Zoonschap, bestaat er levensgemeenschap tussen Christus en God, maar een zodanige, dat de aandrijving uitgaat van de Vader en dat „de Zoon slechts doet wat Hij de Vader ziet doen" (Joh. 5:19).
 
== 1 Kor. 11:4 Een man ongedekt ==
Regel 222 ⟶ 258:
 
'''De overige dingen'''. Waarschijnlijk dingen die met het samenkomen van de gemeente te maken hadden. De ordening ervan kon kennelijk wachten, was minder urgent dan die van de scheuringen en misbruiken.
 
== Bron ==
F. Godet, ''Kommentaar op Paulus eersten brief aan de Corinthiërs''. Utrecht: Kemink & Zoon, 1904. Tekst van het commentaar op 1 Kor. 11 is onder wijziging verwerkt op 7 april 2020.
 
== Voetnoot ==