1 Korinthiërs 11: verschil tussen versies

4.113 bytes toegevoegd ,  2 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
k (Kees Langeveld heeft de pagina 1 Korinthiërs/Commentaar/Hoofdstuk 11 hernoemd naar 1 Korinthiërs 11 zonder een doorverwijzing achter te laten)
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 4:
Tot zover behandelde de apostel een serie van onderwerpen, die behoren tot het terrein van het zedelijk leven der gemeente, vooral in betrekking tot de christelijke vrijheid (hoofdst. 6-10). Nu gaat hij verschillende onderwerpen behandelen, die de ''gods­dienstoefening'' betreffen, en begint dan met het onderwerp, dat het naast ligt bij het gebied der vrijheid: de uiterlijke houding van de vrouwen bij de godsdienstoefening, bijzonder hun (on)gedekt bidden. Dan zal gehandeld worden over de ongeregeldheden, die binnengedrongen zijn bij de viering van het heilig avondmaal en bij de bedeling van de geestelijke gaven. Deze drie onderwerpen verenigt Paulus in de hoofdstukken 11-14, die zo nauw verbonden zijn.
 
== 1 Kor. 11:1 ==
1Co 11:1 Weest mijn navolgers, zoals ook ik van Christus. (TELOS)
Dit vers is het laatste van het gedeelte over de afgodenoffers.
 
== 1 Kor.11:2-16.2—16 De hoofdbedekking van de vrouw ==
De verzen 2 t/m 16 handelen over de hoofdbedekking, inz. van de vrouw. De hoofdbedekking is ‘een macht’, een symbool van onder gezag staan (1 Cor. 11:10). Paulus noemt meerdere redenen om het hoofd te dekken door een vrouw wanneer zij bidt of profeteert.
 
Regel 19:
Hoe gemakkelijk zou men nu daaruit kunnen komen tot dit besluit: Er is dus geen verschil meer, vooral niet in de gods­dienstoefening, waar wij allen voor God verschijnen, tussen de houding van de man en die van de vrouw. Wanneer nu de man tot zijn broeders of tot God spreekt met ongedekt hoofde, waarom zou de vrouw het dan ook niet doen? En de geest der vrijheid, die de gemeente van Korinthe bezielde, in aanmerking genomen, dan is het niet waarschijnlijk, dat men tot op dat ogenblik slechts bij de theorie was blijven staan. Men was reeds tot de praktijk gekomen; dat schijnt ons bij de lezing van vs. 15 en 16 te doen veronderstellen. Dat had de apostel vernomen, niet door een brief van de kant der Korinthiërs, waarop hij hier geen enkele zinspeling maakt (als in 8:1), maar waarschijnlijk wel van de afgevaardigden der gemeente.
 
== 1 Kor. 11:2 ==
1Co 11:2 En ik prijs u, dat u in alles aan mij denkt en de inzettingen vasthoudt, zoals ik ze u heb overgeleverd. (TELOS)
Paulus begint weer met een algemeen woord van lof. Tochmet heefthet hijoog hunop nogde eenwijze enwaarop anderde meegemeente tezich delengetrouw houdt aan de kerkelijke instellingen die hij had ingesteld.
 
Toch was er een punt, waaromtrent de apostel zich in zijn mondeling onderricht niet nadrukkelijk had uitgesproken; waar­schijnlijk wel, omdat zich de gelegenheid daartoe nog niet had voorgedaan, daar geen enkele vrouw geprobeerd had om in zijn tegenwoordigheid te beproeven, of zij het recht had om te spreken en wel te spreken met ongedekt hoofd. Sinds zijn vertrek waren de omstandigheden veranderd.
 
'''En.''' Dit woordje vormt de overgang tot een nieuw onderwerp.
 
'''De inzettingen.''' EénHet inzettingwoord 'inzettingen' (Gr. παραδοσεις, paradoseis) wijst hier zeker op de overleveringen, die betrekking hebben op de kerkelijke gebruiken, en niet op het leerstellig onderwijs; dit zal eerst in hoofdst. 15: 3 ter sprake van komen. Een van de inzettingen is die van de hoofdbedekking. Deze inzetting werd blijkens het vervolg niet door allen nagevolgd.
 
== 1 Kor. 11:3 ==
1Co 11:3 Maar ik wil dat u weet, dat Christus het hoofd is van iedere man, en de man [het] hoofd van [de] vrouw, en God [het] hoofd van Christus. (TELOS)
Een rangorde van ''hoofdschap''. InElders dezevermeldt hiërarchiePaulus ofeen rangorde staatvan God bovenaan, dan Christus, dan de man, eindelijk de vrouw''eigendom''.
 
''1Co 3:21 Laat daarom niemand in mensen roemen; want alles is van u: 1Co 3:22  hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Kefas, hetzij wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomstige dingen, alles is van u; 1Co 3:23  en u bent van Christus, en Christus is van God.'' (Telos)
 
In de hiërarchie of rangorde van hoofdschap staat God bovenaan, dan Christus, dan de man, eindelijk de vrouw.
 
'''Maar.''' Dit woord vormt hier een tegenstelling; Paulus komt nu aan een punt, waarop de loftuiting, die hij pas heeft gegeven, niet meer van toepassing is.
Regel 35 ⟶ 41:
'''Ik wil dat u weet, dat ...''' De gelovigen hielden vast aan de overgeleverde inzettingen, maar er was een punt, waaromtrent de apostel zich in zijn mondeling onderricht waarschijnlijk niet nadrukkelijk had uitgesproken; vermoedelijk, omdat zich de gelegenheid daartoe nog niet had voorgedaan, daar geen enkele vrouw geprobeerd had om in zijn tegenwoordigheid te beproeven, of zij het recht had om te spreken en wel te spreken met ongedekt hoofd. Sinds zijn vertrek waren de omstandigheden veranderd.
 
Men vraagt als vanzelf, terwijl men dit en de volgende verzen leest, waarom de apostel het toch nodig oordeelt om de dingen zo hoog op te nemen en om het (on)gedekt bidden, dat toch van zulk een ondergeschikt belang is naar het schijnt, in verband te brengen met betrekkingen, die zo hoog zijn als die van de mens met Christus en van Christus met God. Om deze wijze van doen te verklaren, moet men zich de trots van Korinthiërs herinneren, die alles meenden te weten en aan wie de apostel ongetwijfeld nu tonen wil, dat er voor hen nog iets valt te leren: „ik wil, dat giju weet". Het is vrijwel waar­schijnlijk, volgens vs. 16, dat de ultra vrijzinnigen te Korinthe met een zekere minachting spraken van de gemeentelijke voorschriften, door de apostel nagelaten en dat meerderen voor­gaven in naam van de Geest deze regels over boord te werpen.
 
PanlusPaulus wil hun doen begrijpen, dat alles onafscheidelijk nauw aan elkaar verbonden is, hetzij op het terrein van het goede, hetzij op dat van het kwade; dat ontrouw aan het goddelijk bevel, zelfs in de meest uitwendige aangelegenheden, een aan­slag op de meest verhevene betrekkingen in zich kan sluiten, en dat de eerbiedige onderhouding van hetgeen betamelijk is, zelfs in deze dingen, een bestanddeel is van de christelijke heiligheid. Zie daar de reden, waarom hij begint met dit bij­zondere punt van het leven der gemeente weer in het licht te stellen van de beide meest heilige analogieën, die men kan denken en waarin hij de openbaring aantoont van een goddelijke orde. Zij, die hem met aanmatiging bekritiseren, zullen daar­door kunnen verstaan, waar hij de regels, die hij voor de ge­meente stelt, gaat putten.
 
'''Dat Christus het hoofd is van iedere man.''' Het valt op dat Paulus niet begint met de hoogste in de rangorde, God. De verhouding tussen Christus en de man wordt voorop gesteld. Paulus begint ermee op te wijzen dat de man te maken heeft met het hoofdschap van Christus. De verhouding Christus - man vormt als het ware het verbindingsteken tussen de beide andere verhoudingen (God - Christus, man - vrouw), als het ware een weerschijn gevend van de voortreffelijkheid van de ene (God - Christus) en de andere (Man - vrouw) kenmerkend als van een geheiligd karakter te zijn, die haar beveiligen moet tegen de aanslag, waarmee zij bedreigt wordt.
 
De man is de schakel, die boven zich heeft de hemelse macht. Hoewel en omdat in het gedeelte van de verzen 2 - 16 de nadruk ligt op de hoofdbedekking en de plaats van de vrouw, omdat er vrouwen waren die ongedekt baden of profeteerden, is het goed eerst te beseffen dat de man niet soeverein is: hij staat onder gezag van Christus. Ook in het volgende vers gaat het eerst om de man die bidt of profeteert. Na de zondeval, waarbij Eva als eerste overtrad en vervolgens haar man als het ware meetrok, spreekt God eerst de man aan.
 
Na de zondeval, waarbij Eva als eerste overtrad en vervolgens haar man als het ware meetrok, spreekt God eerst de man aan.
 
'''Iedere man.''' Zie "iedere" in verzen 4 en 5. Deze verzen, die op gelovigen zien, schijnen erop te wijzen dat Paulus niet aan de man in het algemeen denkt, maar aan de christenechtgenoot.
Regel 50 ⟶ 54:
 
Christus is het hoofd van ''iedere'' man, maar een man is niet het hoofd van iedere vrouw. Elke man is alleen het hoofd van zijn eigen vrouw. Het beginsel is echter algemeen gesteld, "de man is het hoofd van de vrouw", en geldt daarom wellicht ook in maatschappelijke verhoudingen buiten het huwelijk. In de samenleving van de mens berust het hoofdschap bij de man; het is zijn taak om leiding te geven. Hoe groter het gezagsgebied, hoe passender het is dat een man leiding geeft. Dit standpunt druist in tegen de [[tijdgeest]], die gelijkheid bovenaan stelt en de gezagsverhouding ontkent.
 
Voor alles denkt Paulus bij het hoofdschap van de man aan de natuurlijke maatschappelijke verhouding, krachtens welke, bij de echtelijke aangelegenheden, de man de leiding heeft en de vrouw een ondergeschikte plaats inneemt. Deze verhouding nu wordt niet tenietgedaan door het geloofsleven; in tegen­deel, het geloof maakt zich daarvan meester en heiligt ze. Volgens de mening van de apostel is de verhouding tussen de man en de vrouw in het huwelijk een weerschijn van die, welke Christus en de gemeente samenbindt (Ef. 5).
 
Zou men uit de woorden van Paulus het besluit moeten trekken, dat de gehuwde christelijke vrouw Christus niet voor hoofd heeft, wat haar eeuwige persoonlijkheid betreft? Volstrekt niet, het heil in Christus is voor de vrouw hetzelfde als voor de man, en er is geen verschil tussen de band, waardoor zij aan Christus is gebonden en die, welke de man verbindt aan Hem. Het woord: „U bent de ranken, ik de wijnstok" geldt voor beide geslachten gelijkelijk. Maar vanuit het gezichtspunt van de aardse verschijning en van de rol, die zij in de maatschappij speelt, behoudt de vrouw, zelfs onder de bedeling van het Evangelie, haar ondergeschikte plaats.
 
De tijd zal eens aanbreken, dat ook dit onderscheid der geslachten niet meer zal zijn.
 
''Mt 22:30  Want in de opstanding trouwen zij niet en worden niet uitgehuwelijkt, maar zij zijn als engelen van God in de hemel.'' (Telos)
 
Zolang de huidige fysieke gesteldheid van de mensheid zal blijven bestaan, zolang zal ook de vrouw ondergeschikt blij­ven, zelfs de christelijke vrouw. Zoals het gelovige kind zijn gemeen­schap met de Heer verwerkelijkt onder de vorm van zijn kinderlijke gehoorzaamheid jegens zijn ouders, zo verwezenlijkt ook de gelovige moeder haar gemeenschap met de Heer onder de vorm van haar ondergeschiktheid jegens haar echt­genoot, zonder dat nu daarom haar gemeenschap met de Heer minder onmiddellijk en nauw is dan die van haar man. De man staat niet tussen haar en de Heer; zij onderwerpt zich aan hem ''in de Heer''; in Hem bemint ze hem en door hem te helpen leeft zij voor de Heer. En waar zij nu, van maatschappelijk oogpunt bezien, zijn vrouw is, daar is zij met het oog op haar zaligheid zijn zuster. Zo stemmen dan deze beide woorden overeen, die uit een en dezelfde pen gevloeid zijn: "In Christus is noch man, noch vrouw," en "De man is het hoofd van de vrouw."
 
''Ga 3:28  Daar is geen Jood of Griek, daar is geen slaaf of vrije, daar is geen man of vrouw; want u bent allen een in Christus Jezus.'' (Telos)
 
'''En God [het] hoofd van Christus.''' Het lidwoord ('het') ontbreekt.
 
Er zijn dus drie betrekkingen, die onder elkaar een soort van hiërarchie vormen: op de onderste trap staat de zuiver menselijke betrekking tussen de man en de vrouw; hoger, de verhouding tussen de Christus en de man, op de hoogste trap, de be­trekking tussen God en Christus. De gemeenschappelijke term, waardoor Paulus deze drie verhoudingen kentekent, is die van hoofd. Deze figuur­lijke uitdrukking sluit twee gedachten in zich: namelijk de gedachte van een gemeenschappelijk leven en die van een on­gelijkheid, die gepaard gaat met deze levensgemeenschap. Zo tussen de man en de vrouw: door de huwelijksband wordt tussen hen de band van een gemeenschappelijk leven ge­legd, maar een zodanige, dat de een het sterke en het lei­dende bestanddeel is, het ander het ontvankelijke en afhan­kelijke element.
 
Zo staat het ook met de verhouding tussen Christus en de mens. Deze verhouding, die tot stand is gekomen door de band van het geloof, legt ook de grond voor een levensgemeenschap, waarbij de een de richting aangeeft en de ander ontvankelijk is en geleid wordt.
 
Een analoge verhouding openbaart zich in de hoogste van de drie betrekkingen. Paulus wil klaarblijkelijk klimmen tot op de top, waarboven we niets meer ontwaren. Door de band van het Zoonschap, bestaat er levensgemeenschap tussen Christus en God, maar een zodanige, dat de aandrijving uitgaat van de Vader en dat „de Zoon slechts doet wat Hij de Vader ziet doen" (Joh. 5:19). In de gemeenschap van het goddelijk wezen vinden we deze beide polen terug, de een richtend, de ander afhankelijk, God en de Christus.
 
Vele uitleggers menen dat deze uitdrukking, "het hoofd van Christus" slechts op Christus, die vlees geworden is, kan zien.
== 1 Kor. 11:4 Een man ongedekt ==
 
''1Co 15:45  Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd tot een levende ziel’; de laatste Adam tot een levendmakende geest. (...) 1Co 15:47  De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel.'' (Telos)
 
Andere uitleggers zijn daarom van mening, dat het niet nodig is om terug te deinzen voor het begrip van ondergeschiktheid, dat toegepast wordt op het goddelijk wezen van Christus. Deze gedachte van de ondergeschiktheid van Christus, als wezen, dat van eeuwigheid bestond (8:6; vgl. ook 10:4, Christus als de geestelijke steenrots) volgt uit de woorden ''Zoon'' en ''Woord'', waardoor Hij aangewezen wordt, evenals uit die passages zelfs, waarin op de meest duidelijke wijze de Godheid van Christus wordt uitgesproken (Col. 1: 15; Hebr. 1:2-3; Joh. 1: 1, 18; Opb. 1:1).
 
== 4 ==
1Co 11:4 Iedere man die bidt of profeteert met iets op zijn hoofd, onteert zijn hoofd; (TELOS)
'''Onteert zijn hoofd.''' Zijn letterlijke en zijn figuurlijke hoofd. Zijn letterlijke hoofd is zijn eigen fysieke hoofd. Zijn figuurlijke hoofd is Christus. Dat het fysieke hoofd is inbegrepen, valt af te leiden uit de verzen 5-6 (de vrouw onteert haar hoofd, waarbij het een en hetzelfde zou zijn is alsof zij geschoren was, en dit is voor haar een schande) en 14 (het dragen van lang haar is een oneer voor de man).
 
== 5 ==
== 1 Kor. 11:5 Een vrouw ongedekt ==
1Co 11:5 en iedere vrouw die bidt of profeteert met ongedekt hoofd, onteert haar hoofd; want het is een en hetzelfde alsof zij geschoren was. (TELOS)
[[Bestand:Moffenmeiden kaal geschoren Tweede Wereldoorlog.jpg|miniatuur|398x398px|"Moffenmeiden", die het met Duitsers hielden, werden na de oorlog tot hun schande kaal geschoren.]]
Regel 74 ⟶ 96:
Een prostitué werd indertijd gestraft door haar kaal te scheren<ref>David en Pat Alexander (red.), ''Handboek bij de Bijbel'' (Den Haag: J.N. Voorhoeve, 1976) blz. 594: "Kaalgeschoren: zo zag een prostituee er uit als ze gestraft was". </ref>. Hetzelfde lot viel na afloop van de tweede wereldoorlog in Nederland de "moffenmeiden" ten deel (zie foto).
 
== 1 Kor. 11:6 ==
1Co 11:6 Want als een vrouw niet gedekt is, laat zij zich ook maar scheren; maar als het voor een vrouw een schande is zich te scheren of zich te laten scheren, laat zij zich dan dekken. (CP<ref>Vertaling door Christipedia, uitgaande van de [[Telos-vertaling]]. </ref>)
Ongedektheid is gelijk kaalheid.
Regel 82 ⟶ 104:
'''Voor een vrouw een schande.''' De man daarentegen kan het haar laten knippen en behoeft geen sluier.
 
== 7 ==
== 1 Kor. 11:7 Man, vrouw en heerlijkheid ==
[[Bestand:Huwelijksportret van de Prins van Oranje en Prinses Máxima.jpg|miniatuur|400x400px|Huwelijksportret van de Prins van Oranje en Prinses Máxima. Denk haar even weg en zet haar in gedachten weer terug. Zonder haar is zijn heerlijkheid minder. Zij was en is zijn heerlijkheid. ]]
1Co 11:7 Want de man behoort zijn hoofd niet te dekken, daar hij het beeld en de heerlijkheid van God is; maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. (TELOSTelos)
Vanaf vs. 7 gaat Paulus over op het terrein van de schepping in het algemeen.
 
'''Want de man behoort zijn hoofd niet te dekken, daar hij ...'''. Paulus begrondt zijn inzetting op de creatuurlijke positie van de man.
 
Regel 105 ⟶ 129:
De koningin van Scheba geraakt diep onder de indruk van de wijsheid en uitwendige heerlijkheid van Salomo. Tot die heerlijkheid behoorde zijn knechten en hun kleding. <blockquote>''1Kon 10:4 Als nu de koningin van Scheba zag al de wijsheid van Salomo, en het huis, hetwelk hij gebouwd had, 1Kon 10:5 En de spijze zijner tafel, en het zitten zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hun kledingen, en zijn schenkers, en zijn opgang, waardoor hij henen opging in het huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. (SV)''</blockquote>Uit de hoofdbedekking van de vrouw blijkt dat haar man haar gezaghebbend hoofd is.
 
== 1 Kor. 11:8-9 ==
1Co 11:8 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man; (TELOS)
'''De man is niet uit de vrouw.''' Oorspronkelijk is de man niet uit de vrouw ontstaan.
Regel 111 ⟶ 135:
'''Maar de vrouw uit de man'''. De eerste vrouw is geformeerd uit de eerste man, Adam.
 
== 1 Kor. 11:9 ==
1Co 11:9 want de man is ook niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. (TELOS)
'''De man is niet geschapen om de vrouw.''' Immers, de vrouw was er nog niet. De man is geschapen om het beeld en de heerlijkheid van God te zijn (vers 7).
Regel 117 ⟶ 141:
'''De vrouw om de man'''. Om voor hem een passende hulp en gezellin te zijn (Gen. 2) en tevens zijn heerlijkheid (1 Cor. 11:7).
 
== 10 ==
== 1 Kor. 11:10. Terwille van de engelen. ==
1Co 11:10 Daarom behoort de vrouw een macht op haar hoofd te hebben terwille van de engelen. (TELOS)
'''Een macht op haar hoofd.''' Men kan denken aan een teken van de 'macht', het hoofdschap, het gezag van de man ten opzichte van de vrouw.
Regel 127 ⟶ 151:
'''Terwille van de engelen.''' De engelen bezien het gedrag van mannen en vrouw. Wij zien hen niet, maar zij zien ons wel. Het is van belang dat de engelen de scheppingsorde zien in de gemeente, in kleding en gedrag van de gelovigen.
 
== 1 Kor. 11:11 ==
1Co 11:11 Evenwel is noch de vrouw zonder de man, noch de man zonder de vrouw, in de Heer. (TELOS)
Opdat de man zich niet verheffe, dient hij te beseffen dat hij niet zonder de vrouw kan.
 
== 1 Kor. 11:12 ==
1Co 11:12 Want zoals de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; maar alle dingen zijn uit God. (TELOS)
Man en vrouw zijn wederkerig afhankelijk wat betreft hun ontstaan.
Regel 143 ⟶ 167:
''1Co 8:6 dan is er toch voor ons maar een God, de Vader, <u>uit Wie alle dingen zijn</u>, en wij voor Hem; en een Heer, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem.'' (TELOS)
 
== 14 ==
== 1 Kor. 11:14. Lang haar oneer voor man ==
[[Bestand:Rinus Wehrmann salueert, Bestanddeelnr 924-6747.jpg|miniatuur|445x445px|Man met lang haar.]]
1Co 11:14 Leert ook de natuur zelf u niet, dat als een man lang haar draagt het een oneer voor hem is?
Alles leidt er toe, dat de haardracht van de man kort, die van de vrouw, bij wijze van sluier, lang is.
 
== 16 ==
== 1 Kor. 11:16. Bij ons niet zo'n gewoonte ==
1Co 11:16 Maar als iemand meent te moeten twisten wij hebben zo’n gewoonte niet, en evenmin de gemeenten van God. (TELOS)
'''Wij hebben zo'n gewoonte niet.''' Namelijk dat "dat een vrouw ongedekt tot God bidt" (vers 13). Vgl. "inzettingen" in vers 2.
Regel 160 ⟶ 184:
In een pas gevormde gemeente zijn kwesties aangaande gebruiken bijna levenskwesties. Paulus deed goed, er op in te gaan; zendelingen doen ook zo. Zij konden in de tijd van Nederlands Indië vertellen, wat een ontzaglijke gebeurtenis het voor een Papoea, die christen wordt, is om zijn haar te laten knippen. Hij ondergaat het als een operatie. De zendeling eiste het, om hem los te maken van de geheimzinnige animistische kracht, die de heiden aan het haar toekent. Zendeling J.E. Jellesma (1816-1858) daarentegen op Java vond er geen bezwaar in, dat de mannen naar 's lands gebruik hun eigen namen en hun lange haar behielden.
 
== 1 Kor. 11:2-162—16 Beschouwing ==
De verzen 2 t/m 16 handelen over de hoofdbedekking. De hoofdbedekking is ‘een macht’, een symbool van onder gezag staan (1 Cor. 11:10). Paulus noemt als redenen om het hoofd te dekken door een vrouw wanneer zij bidt of profeteert:
 
Regel 183 ⟶ 207:
Het lijkt erop dat Paulus openbaar gedrag van vrouwen wil verbeteren. Sommige zusters menen echter dat zij dag en nacht een hoofdbedekking moeten dragen, ook als zij thuis alleen zijn. Deze gedachte is echter niet waarschijnlijk. "Profeteren" is spreken namens God tot ''anderen''. Die anderen moeten tegenwoordig zijn. Paulus denkt derhalve waarschijnlijk aan optreden van biddende en profeterende zusters te midden van medegelovigen.
 
== 1 Kor. 11:17 ==
1Co 11:17 Nu ik dit beveel, prijs ik u niet, omdat u niet ten goede, maar ten kwade samenkomt. (TELOS)
'''Nu ik dit'''. Het nu volgende, de misstanden in de gemeentelijke samenkomst (scheuringen, avondmaalsgebruik). Vergelijk:
Regel 189 ⟶ 213:
''1Co 11:22 Hebt u dan soms geen huizen om te eten en te drinken? Of veracht u de gemeente van God en beschaamt u hen die niets hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? <u>Hierin prijs ik u niet</u>. (TELOS)''
 
== 1 Kor. 11:19 ==
1Co 11:19 Want er moeten ook sekten onder u zijn, opdat ook de beproefden onder u openbaar worden. (TELOS)
'''Er moeten'''. Vergelijk Gods woord na de scheuring van Israëls rijk:
Regel 197 ⟶ 221:
'''De beproefden'''. Zij wie eenheid van het lichaam van Christus voor ogen staat en weigeren partij te kiezen.
 
== 1 Kor. 11:21 ==
1Co 11:21 want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigen avondmaal, en de een is hongerig en de ander dronken. (TELOS)
Dat is een onwaardig gebruik van 's Heren avondmaal.
Regel 217 ⟶ 241:
''Efe 5:18 En wordt niet dronken van wijn, waarin losbandigheid is, maar wordt vervuld met de Geest, (TELOS)''
 
== 1 Kor. 11:26 ==
1Co 11:26 Want zo dikwijls u dit brood eet en de drinkbeker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt.
'''Verkondigt u de dood van de Heer.''' Immers spreken brood en beker van zijn dood. Het brood symboliseert Zijn lichaam dat Hij voor ons overgaf in de dood, en de beker symboliseert het nieuwe verbond in Zijn vergoten bloed.
Regel 223 ⟶ 247:
De uitdrukking "verkondigt" duidt op de symbolische betekenis van het brood en de beker. Ze betekenen iets, er gaat een sprake van uit. Brood en beker zijn niet wezenlijk zelf het lichaam of het nieuwe verbond. Door hun gewijd gebruik verandert het brood niet in het lichaam van Christus, noch de beker in het nieuwe verbond. Het teken is hier niet het betekende zelf, het staat er voor.
 
== 1 Kor. 11:27 ==
1Co 11:27 Daarom, wie op onwaardige wijze het brood eet of de drinkbeker van de Heer drinkt, zal schuldig zijn aan het lichaam en het bloed van de Heer. (TELOS)
De onwaardigheid heeft Paulus aangewezen in vers 21.
Regel 231 ⟶ 255:
'''Schuldig zijn aan het lichaam en het bloed van de Heer.''' Alsof hij het lichaam en het bloed van de Heer verkeerd behandeld heeft.
 
== 1 Kor. 11:31-32 ==
1Co 11:31 Als wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet geoordeeld worden; 1Co 11:32 maar als wij geoordeeld worden, dan worden wij door de Heer getuchtigd, opdat wij niet met de wereld veroordeeld worden. (TELOS)
'''Onszelf beoordeelden'''. Of 'oordeelden' (Statenvertaling). Het gebruikte Griekse werkwoord is ''diakrino''. Zie [[oordelen]].
 
'''Niet geoordeeld worden'''. Het Griekse werkwoord hier gebruikt is ''krino''. Zie [[oordelen]].
 
== 32 ==
1Co 11:32 maar als wij geoordeeld worden, dan worden wij door de Heer getuchtigd, opdat wij niet met de wereld veroordeeld worden. (TELOS)
'''Wij geoordeeld worden'''. Het Griekse werkwoord hier gebruikt is ''krino''. Zie [[oordelen]]
 
'''Veroordeeld worden'''. Het Griekse werkwoord hier gebruikt is ''katakrino''. Zie [[oordelen]]
 
== 1 Kor. 11:29 ==
1Co 11:29 Want wie eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, als hij niet het lichaam <van de Heer> onderscheidt. (TELOS)
'''Zichzelf een oordeel'''. Hij roept de [[tuchtiging]] van de Heer over zich af. ⇒ [[Oordeel]]. De tuchtiging bleek uit de vele zwakken, zieken en sterfgevallen (vers 30).
 
== 1 Kor. 11:33 ==
1Co 11:33 Daarom, mijn broeders, als u samenkomt om te eten, wacht op elkaar. (TELOS)
Een aspect van de onwaardige wijze was dat ieder vooraf zijn eigen avondmaal nam:<blockquote>''1Co 11:21 want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigen avondmaal, en de een is hongerig en de ander dronken. (TELOS)''</blockquote>Dat gaat ten koste van het uitbeelden van de eenheid, de gezamenlijkheid. De afzonderlijke leden vormen één lichaam. Het lichaam van de Heer is één. Het moest in één maaltijd wordt voorgesteld, niet in individuele maaltijden op verschillende momenten.
 
== 1 Kor. 11:34 ==
1Co 11:34 Als iemand honger heeft, laat hij thuis eten, opdat u niet tot een oordeel samenkomt. -De overige dingen nu zal ik ordenen als ik kom.
'''Honger heeft.''' Vergelijk.
Regel 260 ⟶ 286:
 
== Bron ==
F. Godet, ''Kommentaar op Paulus eersten brief aan de Corinthiërs''. Utrecht: Kemink & Zoon, 1904. Tekst van het commentaar op 1 Kor. 11 is onder wijziging verwerkt op 7 april 2020 en 4 aug. 2021.
 
== Voetnoot ==