Bij een of meer verzen van de volgende hoofdstukken van het boek 1 Korinthiërs 11 is commentaar geplaatst:

1 Kor. 11:1

1Co 11:1 Weest mijn navolgers, zoals ook ik van Christus. (TELOS)

Dit vers is het laatste van het gedeelte over de afgodenoffers.

1 Kor.11:2-16. De hoofdbedekking

De verzen 2 t/m 16 handelen over de hoofdbedekking. De hoofdbedekking is ‘een macht’, een symbool van onder gezag staan (1 Cor. 11:10). Paulus noemt als redenen om het hoofd te dekken door een vrouw wanneer zij bidt of profeteert:

  • passend bij het hoofdschap van de man ten opzicht van de vrouw
  • ongedekt bidden is onterend voor haar hoofd
  • de vrouw is geschapen om de man en is zijn heerlijkheid (vs. 7-9)
  • ter wille van de engelen
  • ongedekt bidden is ongepast en dat is in te zien (vs. 13)

Daarentegen behoren de mannen ongedekt te bidden of te profeteren. Redenen:

  • man is beeld en heerlijkheid van God (vs. 7)
  • gedekt bidden is onterend voor zijn hoofd
  • anders onteert hij Christus

In of buiten de samenkomst?

Het volgende gedeelte 11:17v heeft betrekking op de gemeentelijke samenkomst. Het gedeelte 11:1-16 gaat niet uitdrukkelijk om bidden en profeteren in de gemeentelijke samenkomst, maar omdat 1) het volgende gedeelte er uitdrukkelijk wel over gaat, en 2) het gedeelte geen antwoord is op een vraag, terwijl 8:1-11:1 wel over een vraag gaan en 12:1 ook, lijkt het voor de hand te liggen dat 11:1-16 zowel betrekking heeft op het optreden van vrouwen in en buiten de gemeentelijke samenkomst. De nadruk ligt op het gedrag van vrouwen, niet op de plaats waarom zij dat vertonen.

Dat ook hun gedrag in de gemeentelijke samenkomst bedoeld kan zijn, moge vermoed worden gegeven dat "wie profeteert, bouwt de gemeente op" (1 Cor. 14:4). Maar profeteren kan ook plaatsvinden buiten de gemeentelijke samenkomst.

Alleen of in het openbaar?

Het lijkt erop dat Paulus openbaar gedrag van vrouwen wil verbeteren. Sommige zusters menen echter dat zij dag en nacht een hoofdbedekking moeten dragen, ook als zij thuis alleen zijn. Deze gedachte is echter niet waarschijnlijk. "Profeteren" is spreken namens God tot anderen. Die anderen moeten tegenwoordig zijn. Paulus denkt derhalve waarschijnlijk aan optreden van biddende en profeterende zusters te midden van medegelovigen.

1 Kor. 11:2

1Co 11:2 En ik prijs u, dat u in alles aan mij denkt en de inzettingen vasthoudt, zoals ik ze u heb overgeleverd. (TELOS)

Eén inzetting is de hoofdbedekking. Deze inzetting werd blijkens het vervolg niet door allen nagevolgd.

1 Kor. 11:3

1Co 11:3 Maar ik wil dat u weet, dat Christus het hoofd is van iedere man, en de man [het] hoofd van [de] vrouw, en God [het] hoofd van Christus. (TELOS)

Een rangorde van hoofdschap. Wel valt op dat Paulus niet begint met de hoogste in de rangorde, God. Hij begint ermee op te wijzen dat de man te maken heeft met het hoofdschap van Christus. Hoewel en omdat in het gedeelte van de verzen 2 - 16 de nadruk ligt op de hoofdbedekking en de plaats van de vrouw, omdat er vrouwen waren die ongedekt baden of profeteerden, is het goed eerst te beseffen dat de man niet soeverein is: hij staat onder gezag van Christus. Ook in het volgende vers gaat het eerst om de man die bidt of profeteert.

Na de zondeval, waarbij Eva als eerste overtrad en vervolgens haar man als het ware meetrok, spreekt God eerst de man aan.

De man het hoofd van de vrouw. Christus is het hoofd van iedere man, maar een man is niet het hoofd van iedere vrouw. Elke man is alleen het hoofd van zijn eigen vrouw. Het beginsel is echter algemeen gesteld, "de man is het hoofd van de vrouw", en geldt daarom wellicht ook in maatschappelijke verhoudingen buiten het huwelijk. In de samenleving van de mens berust het hoofdschap bij de man; het is zijn taak om leiding te geven. Hoe groter het gezagsgebied, hoe passender het is dat een man leiding geeft. Dit standpunt druist in tegen de tijdgeest, die gelijkheid bovenaan stelt en de gezagsverhouding ontkent.

1 Kor. 11:4

1Co 11:4 Iedere man die bidt of profeteert met iets op zijn hoofd, onteert zijn hoofd; (TELOS)

Onteert zijn hoofd. Zijn letterlijke en zijn figuurlijke hoofd. Zijn letterlijke hoofd is zijn eigen fysieke hoofd. Zijn figuurlijke hoofd is Christus. Dat het fysieke hoofd is inbegrepen, valt af te leiden uit de verzen 5-6 (de vrouw onteert haar hoofd, waarbij het een en hetzelfde zou zijn is alsof zij geschoren was, en dit is voor haar een schande) en 14 (het dragen van lang haar is een oneer voor de man).

Derhalve dienen de Joden hun keppeltje af te leggen als zij tot God bidden.

1 Kor. 11:5

1Co 11:5 en iedere vrouw die bidt of profeteert met ongedekt hoofd, onteert haar hoofd; want het is een en hetzelfde alsof zij geschoren was. (TELOS)
 
"Moffenmeiden", die het met de Duitsers hielden, werden na de oorlog tot hun schande kaal geschoren.

Onteert haar hoofd. Haar letterlijke, fysieke hoofd en haar figuurlijke hoofd.

Alsof zij geschoren was. De natuur leert (vgl. vers 14) dat lang haar passend voor een vrouw is. Daarmee leert de natuur dat het passend is dat een vrouw gedekt is. De natuurlijke bedekking leert een cultuurlijke bedekking.

Een prostitué werd indertijd gestraft door haar kaal te scheren[1]. Hetzelfde lot viel na afloop van de tweede wereldoorlog in Nederland de "moffenmeiden" ten deel (zie foto).

1 Kor. 11:6

1Co 11:6 Want als een vrouw niet gedekt is, laat zij zich ook maar het haar laten afknippen; maar als het voor een vrouw een schande is zich het haar te laten afknippen of zich te laten scheren, laat zij zich dan dekken. (TELOS)

Ongedektheid is gelijk kaalheid.

1 Kor. 11:7

 
Huwelijksportret van de Prins van Oranje en Prinses Máxima. Denk haar even weg en zet haar in gedachten weer terug. Zonder haar is zijn heerlijkheid minder. Zij was en is zijn heerlijkheid.
1Co 11:7 Want de man behoort zijn hoofd niet te dekken, daar hij het beeld en de heerlijkheid van God is; maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. (TELOS)

Hij is het beeld en de heerlijkheid van God. De man is het beeld en de heerlijkheid van God. De man beeldt God uit. God staat niet onder gezag, maar is soeverein.

In Gen. 1:26-27 gaat het over beide sexen.

Ge 1:26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Ge 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. Ge 1:28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt! (SV)

Beide sexen zijn het beeld van God en hebben heerschappij over de overige schepselen op aarde. Man en vrouw zijn echter verschillend, ook in de hoedanigheden die zij van God verbeelden. De man staat niet onder gezag van enig schepsel op aarde. Bovendien is hij belast met de zorg voor zijn vrouw, als voor een zwakker vat. Als zodanig beeldt hij het hoofdschap (gezag en zorg) van God af. Ten opzichte van zijn hoofdschap is de man het beeld en de heerlijkheid van God.

De vrouw is de heerlijkheid van de man. De vrouw is de heerlijkheid, niet het beeld, van de man. Zij beeldt niet God uit in diens hoofdschap, maar zij is de luister, de versiering, de pracht van haar man. Dat blijkt bijzonder op haar huwelijksdag, wanneer zij gewoonlijk in mooie kleding gehuld is en 'de show steelt'.

De heerlijkheid van koning wordt zichtbaar in zijn hofhouding, in de mannen en vrouwen die hem dienen.

De koningin van Scheba geraakt diep onder de indruk van de wijsheid en uitwendige heerlijkheid van Salomo. Tot die heerlijkheid behoorde zijn knechten en hun kleding.

1Kon 10:4 Als nu de koningin van Scheba zag al de wijsheid van Salomo, en het huis, hetwelk hij gebouwd had, 1Kon 10:5 En de spijze zijner tafel, en het zitten zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hun kledingen, en zijn schenkers, en zijn opgang, waardoor hij henen opging in het huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. (SV)

Uit de hoofdbedekking van de vrouw blijkt dat haar man haar gezaghebbend hoofd is.

1 Kor. 11:8-9

1Co 11:8 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man; (TELOS)

De man is niet uit de vrouw. Oorspronkelijk is de man niet uit de vrouw ontstaan.

Maar de vrouw uit de man. De eerste vrouw is geformeerd uit de eerste man, Adam.

1 Kor. 11:9

1Co 11:9 want de man is ook niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. (TELOS)

De man is niet geschapen om de vrouw. Immers, de vrouw was er nog niet. De man is geschapen om het beeld en de heerlijkheid van God te zijn (vers 7).

De vrouw om de man. Om voor hem een passende hulp en gezellin te zijn (Gen. 2) en tevens zijn heerlijkheid (1 Cor. 11:7).

1 Kor. 11:10. Terwille van de engelen.

1Co 11:10 Daarom behoort de vrouw een macht op haar hoofd te hebben terwille van de engelen. (TELOS)

De engelen bezien het gedrag van mannen en vrouw. Wij zien hen niet, maar zij zien ons wel.

1 Kor. 11:11

1Co 11:11 Evenwel is noch de vrouw zonder de man, noch de man zonder de vrouw, in de Heer. (TELOS)

Opdat de man zich niet verheffe, dient hij te beseffen dat hij niet zonder de vrouw kan.

1 Kor. 11:12

1Co 11:12 Want zoals de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; maar alle dingen zijn uit God. (TELOS)

Man en vrouw zijn wederkerig afhankelijk wat betreft hun ontstaan.

De vrouw is uit de man. Eva is uit Adam geformeerd.

Zo is ook de man door de vrouw, d.w.z. elke man ontwikkelt zich in de schoot van een vrouw en word door een vrouw ter wereld gebracht.

Alle dingen zijn uit God. Vergelijk:

1Co 8:6 dan is er toch voor ons maar een God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij voor Hem; en een Heer, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem. (TELOS)

1 Kor. 11:14. Lang haar oneer voor man

 
Man met lang haar.
1Co 11:14 Leert ook de natuur zelf u niet, dat als een man lang haar draagt het een oneer voor hem is?

1 Kor. 11:6. Bij ons niet zo'n gewoonte

1Co 11:16 Maar als iemand meent te moeten twisten wij hebben zo’n gewoonte niet, en evenmin de gemeenten van God. (TELOS)

Wij hebben zo'n gewoonte niet. Namelijk dat "dat een vrouw ongedekt tot God bidt" (vers 13).

De gewoonte waarop Paulus op doelt is niet een gewoonte om over de zaak van de hoofdbedekking te twisten. De voorliggende zaak is niet dat er geruzied werd over hoofdbedekking, maar dat er vrouwen waren die ongedekt tot God baden. Bedenk bovendien dat Paulus begint met hen te prijzen dat zij de inzettingen vasthouden die hij hen had overgeleverd (vers 2). Zij hadden overeenkomstig het onderwijs van de apostel goede gewoonten gevormd, maar op het punt van het bidden en profeteren door vrouwen hadden zij correctie nodig.

Anderen verstaan "zo'n gewoonte" echter van het ruziën over de kwestie van de hoofdbedekking.

Voetnoot

  1. David en Pat Alexander (red.), Handboek bij de Bijbel (Den Haag: J.N. Voorhoeve, 1976) blz. 594: "Kaalgeschoren: zo zag een prostituee er uit als ze gestraft was".