1 Petrus 3: verschil tussen versies

191 bytes toegevoegd ,  1 jaar geleden
k
Regel 80:
== 20 ==
1Pe 3:20  die destijds ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God bleef afwachten in de dagen van Noach, terwijl de ark gereedgemaakt werd waarin weinigen, dat is acht zielen, gered werden door water. (Telos)
'''Die destijds ongehoorzaam waren.''' <blockquote>''2Pe 2:4  Want als God engelen die <u>gezondigd</u> hadden niet gespaard, maar hen in de afgrond geworpen en overgeleverd heeft aan ketenen van donkerheid om tot het oordeel bewaard te worden; 2Pe 2:5  en als Hij de oude wereld niet gespaard, maar Noach, een prediker van de gerechtigheid, een van de acht, behoed heeft toen Hij de zondvloed over de wereld van de goddelozen bracht;'' (Telos) </blockquote>Waarschijnlijk doelt Petrus in 3:20 op 'de zonen Gods' die, vóór de zondvloed, tegen Gods wil, zich vrouwen uit de mensen namen en kinderen verwekten. <blockquote>''Ge 5:32  En Noach was vijfhonderd jaren oud; en Noach gewon Sem, Cham en Jafeth.  Ge 6:1  En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden, Ge 6:2  Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.  Ge 6:3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren.  Ge 6:4  In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich [kinderen] gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name. Ge 6:5  En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig [was] op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. Ge 6:6  Toen berouwde het den HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.  Ge 6:7  En de HEERE zeide: Ik zal den mens, dien Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.  Ge 6:8   Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN.'' (SV) </blockquote>Judas schrijft over die ongehoorzame engelen: <blockquote>''Jds 1:6  En engelen die hun oorsprong niet bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel van de grote dag met eeuwige <u>boeien</u> onder duisternis bewaard. Jds 1:7  Zoals Sodom en Gomorra en de steden daaromheen, die op dezelfde wijze als dezen hoereerden en ander vlees achterna gingen, daar liggen als een voorbeeld, doordat zij een straf van eeuwig vuur ondergaan.'' (Telos) </blockquote>
 
==Voetnoten==