k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 9:
Abjathar was de enige van zijn familie die ontkwam, nadat koning Saul zijn vader Achimelech en de hele stad [[Nob]] door de scherpte van het zwaard liet ombrengen. <blockquote>''1Sa 22:20 Doch een der zonen van Achimelech, den zoon van Ahitub, ontkwam, wiens naam was Abjathar; die vluchtte David na. (SV)''</blockquote>Hij vluchtte naar David te Kehila en werd zijn vriend, 1 Sam. 22: 20; 23: 6; 30: 7. Op zijn vlucht had hij de hogepriesterlijke lijfrok (efod) met de urim en de tummim meegenomen. Hij bleef als bemiddelaar van de Godsopenbaringen in Davids gevoig (1 Sam. 22: 19 vv.; 23: 6 vv.; 30: 7).
Toen de Amalekieten de stad [[Ziklag]] hadden geplunderd en de inwoners inclusief Davids beide vrouwen hadden weggevoerd, vroeg David Abjathar om de [[efod]] om God te raadplegen: <blockquote>''1Sa 30:7 En David zei tegen de priester Abjathar, de zoon van Achimelech: Breng mij toch de efod. En Abjathar bracht de efod bij David. 1Sa 30:8 Toen raadpleegde David de HEERE en zei: Zal ik deze bende achtervolgen? Zal ik ze inhalen? En Hij zei tegen hem: Achtervolg ze, want u zult ze zeker inhalen, en u zult de gevangenen zeker bevrijden. (HSV)''</blockquote>Na de troonsbeklimming van David behield hij naast [[Zadok]], die uit de priesterlijke geslachtsljjn van Eleazar afstamde en die
Tijdens Absaloms opstand bleef Abjathar met [[Zadok]] te [[Jeruzalem]]. Later werd hij, wegens zijn ondersteuning van [[Adonia]], door [[Salomo]] van zijn waardigheid ontzet en naar zijn geboorteplaats, de priesterstad [[Anathot]], verbannen (1 Kon. 1:7, 42; 2:26 vv., 35). Zo werd de godsspraak, in 1 Sam. 2: 30-36 aan [[Eli]] gedaan, vervuld, daar [[Ahitub]], de (over)grootvader van Abjathar, de kleinzoon was van [[Pinehas]], de zoon van Eli.
|