Altaar: verschil tussen versies

4 bytes toegevoegd ,  7 jaar geleden
Regel 39:
De gelovigen in Christus hebben geen zichtbaar altaar zoals Israël dat had, een zichtbaar centrum van de eredienst. Ons ‘altaar’ is een
Persoon, Christus Zelf, en wij komen tot Hem om door Hem onze offers aan God aan te bieden. Dit is een altaar van een
geheel nieuwe orde:
geheel nieuwe orde:<blockquote>''‘Wij hebben een altaar, waarvan zij die de tabernakel dienen geen recht hebben te eten (...) laten wij'' daarom tot Hem uitgaan buiten de legerplaats (...) laten wij dan door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God’<br>
 
(Hebreeën 13:10-15).'' </blockquote>Dit ‘altaar’ bevindt zich dus buiten het Joodse systeem, buiten de Joodse legerplaats. Het houdt verband met de aanbidding in geest en waarheid, die pas na de komst van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest werkelijkheid kon worden. De Joodse eredienst bevatte alleen beelden van de werkelijkheid die van Christus is (Kolossenzen 2:17). Zo is het brandofferaltaar een beeld van Christus, want het wijst zowel op Zijn mensheid (het acaciahout) als op Zijn Goddelijke kracht (het koper) die het vuur van het oordeel kon verdragen. Maar het huidige systeem van eredienst is allereerst ''geestelijk'' van karakter, het heeft geen aardse bedevaartsplaatsen. Wij aanbidden de Vader in geest en waarheid (Johannes 4:23). Wij dienen God door de Geest van God (Filippenzen 3:3).
geheel nieuwe orde:<blockquote>''‘Wij hebben een altaar, waarvan zij die de tabernakel dienen geen recht hebben te eten (...) laten wij'' <br>daarom tot Hem uitgaan buiten de legerplaats (...) laten wij dan door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God’<br>(Hebreeën 13:10-15).'' </blockquote>
 
(Hebreeën 13:10-15).'' </blockquote>Dit ‘altaar’ bevindt zich dus buiten het Joodse systeem, buiten de Joodse legerplaats. Het houdt verband met de aanbidding in geest en waarheid, die pas na de komst van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest werkelijkheid kon worden. De Joodse eredienst bevatte alleen beelden van de werkelijkheid die van Christus is (Kolossenzen 2:17). Zo is het brandofferaltaar een beeld van Christus, want het wijst zowel op Zijn mensheid (het acaciahout) als op Zijn Goddelijke kracht (het koper) die het vuur van het oordeel kon verdragen. Maar het huidige systeem van eredienst is allereerst ''geestelijk'' van karakter, het heeft geen aardse bedevaartsplaatsen. Wij aanbidden de Vader in geest en waarheid (Johannes 4:23). Wij dienen God door de Geest van God (Filippenzen 3:3).
 
De Hebreeënbrief wijst vooral op de tegenstellingen tussen het Oude en het Nieuwe Verbond. Daarom lezen wij in Hebreeën 13:10 dat het altaar dat wij als christenen bezitten, geheel los staat van de Joodse eredienst. Zij die verbonden zijn met de eredienst in de tempel, hebben geen recht om te eten van óns altaar. Zij hebben immers geen deel aan de Persoon van Christus, die is buitengeworpen uit de stad Jeruzalem, het centrum van hun godsdienst. Maar wij die Hem volgen en die Zijn smaadheid dragen, hebben deel aan Hem. Wij erkennen Hem als het levende Middelpunt van een nieuw ‘systeem’ van eredienst, dat berust op Zijn tegenwoordigheid in het midden van de Zijnen en op de vrije werkzaamheid van de Heilige Geest. Wij zijn geschaard rondom Hem die dood was, maar die nu leeft. Wij ‘voeden’ ons met Zijn offer, wanneer wij aan Hem denken als de Gestorvene. Zo kunnen wij spreken van óns altaar, het christelijke altaar, ter onderscheiding van het Joodse altaar. Wij hebben het bijzondere voorrecht dat wij door Christus, het ware brandofferaltaar, ''voortdurend'' een lofoffer aan God mogen aanbieden. Onze offers worden geheiligd door Christus, die het Centrum van onze eredienst is. Door Hem zijn ze aangenaam voor God. Door Hem kunnen wij tot God komen; er is geen andere grondslag om tot God te naderen. Zo zegt ook Petrus dat wij als een heilig priesterdom geestelijke offeranden opofferen, ‘die aangenaam zijn voor God ''dóór Jezus Christus''’ (1 Petrus 2:5).