Artos is in het Nieuwe Testament een Grieks zelfstandig naamwoord dat 'brood' of 'voedsel' betekent en ook figuurlijk wordt gebruikt. De Heer Jezus is in figuurlijke zin het Brood (artos) van het leven.

Het woord wordt gebezigd van[1]:

  1. een klein brood of een koek, bestaande uit meel en water, en gebakken in een langwerpige of ronde vorm, dik als een duim. Dit brood werd niet gesneden, maar gebroken. 'Artos' wordt gebruikt voor het (ongedesemde) toonbrood in de tabernakel, Matt. 12: 4. Toen het toonbrood weer werd ingevoerd door Nehemia (Neh. 10:32), werd tevens een heffing van 1/3 shekel ingevoerd, Matt. 17:24;
  2. het brood van het avondmaal, bijvoorbeeld in Matt. 26:26 ("Jezus nam een brood"). Het "breken van het brood" is de viering van het avondmaal, Handelingen 2:42; 20: 7; 1 Cor. 10:16; 11:23;
  3. brood van welke aard ook, Matt. 16:11;
  4. zinnebeeldig, van Christus als het Brood van God en van het leven, Johannes 6: 33, 35;
  5. voedsel in het algemeen, wat nodig is om te leven, Matt. 6:11; 2 Cor. 9:10, enz.

Voetnoot

  1. Vine's Expository Dictionary of New Testament Words (1940) s.v. Bread