Belial

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Belialsmens)

Belial of Beliar is een Hebreeuws woord dat 'waardeloos, nietswaardig, onnut’ en vandaar ‘slecht, verdorven’ betekent, en wordt gebruikt als een verpersoonlijking van het kwaad. De Schrift bevat de uitdrukkingen „zoon van Belial” („Belialszoon”), „dochter van Belial” („Belialsdochter”) enz., zie Deut. 13:13; Richt. 19:22; 1Sam. 1:16; 25:17,25; enz. In het N.T. wordt Belial tegenover Christus gesteld en als benaming van de satan gebruikt, 2 Kor. 6:15

Belial komt in het Oude Testament 27 keer voor. Het is geen eigennaam. In sommige vertalingen (Statenvertaling, Canisius, Naardense bijbel) is het onvertaald gebleven (bijv. Deut. 13:13; 15: 9; 1 Sam. 1: 16). Het woord betekent waardeloos(heid), nutteloos(heid)nietswaardig(heid), en vandaar ook slechtheid, ondeugendheidboosheid. „Mannen Belials," „zonen Belials" of „dochteren Belials" zijn dus nietswaardige of slechte mensen; „woorden Belials" zijn lageschandelijke woorden.

Fig. De Belialszoon Nabal viert de oogst.

De uitdrukking „zonen Belials" ( Hebr. בְּנֵֽי־בְלִיַּעַל , beni beliyaal) komt 15 keer voor en blijkt nietswaardige mensen aan te duiden, inclusief afgodendienaars (Deut. 13:13), de mannen van Gibea (Richt. 19:22, 20:13), de zonen van Eli (1 Samuel 2:12), Nabal, Simei enz.

De 13:13 Er zijn mannen, Belials-kinderen, uit het midden van u uitgegaan, en hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt; (SV)

Vergelijk in de Herziene Statenvertaling, die “Belial” niet onvertaald heeft gelaten:

De 13:13 Er zijn mannen, verdorven lieden, uit uw midden voortgekomen en zij hebben de inwoners van hun stad verleid door te zeggen: Laten we andere goden gaan dienen, die u niet kent, (HSV)

De mannen van Gibea waren Belialskinderen, die de bijvrouw van een Levietische man verkrachtten.

Ri 19:22 Toen zij nu hun hart vrolijk maakten, ziet, zo omringden de mannen van die stad (mannen, die Belialskinderen waren) het huis, kloppende op de deur; en zij spraken tot den ouden man, den heer des huizes, zeggende: Breng den man, die in uw huis gekomen is, uit, opdat wij hem bekennen. (SV)

De verdrietige Hanna, die in de voorhof van de tabernakel haar hart voor God had uitgestort, zei tot de hogepriester Eli:

1Sa 1:16 Acht toch uw dienstmaagd niet voor een dochter Belials; want ik heb tot nu toe gesproken uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet.(SV)

Nabal, de man van Abigail, werd een Belialszoon en Belialsman genoemd.

1Sa 25:17 Weet dan nu, en zie, wat gij doen zult; want het kwaad is ten volle over onzen heer besloten, en over zijn ganse huis; en hij is een zoon Belials, dat men hem niet mag aanspreken. (SV)

1Sa 25:25 Mijn heer stelle toch zijn hart niet aan dezen Belials man, aan Nabal; want gelijk zijn naam is, alzo is hij; zijn naam is Nabal, en dwaasheid is bij hem; en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden hebt. (SV)

De Spreukendichter typeert een Belialsmens aldus:

Spr 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; Spr 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; Spr 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. Spr 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. (SV)

Op sommige plaatsen (2 Sam. 23: 6; Job 34:18; Nah. 1: 15) staat „Belial" alleen, in plaats van man Belials. In het N.T. leest men „Belial", 2 Kor. 6:15 (in tegenstelling met Christus), als een naam van de duivel;

2Co 6:14 Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk. Want welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid? Of welke gemeenschap heeft licht met duisternis? 2Co 6:15 En welke overeenstemming heeft Christus met Belial? en welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? 2Co 6:16 En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn de tempel van de levende God, zoals God gezegd heeft; ‘Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn’. (TELOS)

De ware lezing in 2 Cor. 6:15 is waarschijnlijk „Beliar”, dat in verschillende handschriften, vertalingen en oude aanhalingen voorkomt, werkelijk in het Syrisch en bij de oude Griekse kerkleraars dikwijls als een naam van de boze gelezen wordt. Volgens sommigen is „Beliar” een verbastering van „Belial”, maar, als wij het gezag van enige Syrische schrijvers volgen, betekent „Beliar” eigenlijk Heer der lucht (vgl. Ef. 2: 2).

In het O.T. komt Belial als naam van de duivel niet voor. Wat Johannes van der Palm (1763-1840) zegt, dat in de dichterlijk Hebreeuwse stijl de beheerser van het dodenrijk zo werd genoemd, steunt alleen op Ps. 18: 5, waar „beken Belials” door sommigen, zonder voldoende grond, van nergens elders vermelde wateren van het dodenrijk wordt opgevat. Anderen vertalen: „beken van het verderf”, zodat het beeld zou ontleend zijn van stortvloeden, die alles, wat hun vaart tracht op te houden, met zich slepen en vernielen.

In buitenbijbelse geschriften onder de Dode Zee-rollen wordt Belial genoemd als 'de engel der duisternis', 'de vorst der duisternis', 'de koning van het kwaad'[1]. Hij is de aanvoerder van 'de zonen van de duisternis', d.i. van de boze engelen.

Bronnen

W. Moll, P.J. Veth, F.J. Domela Nieuwenhuis e.a., Bijbelsch woordenboek voor het christelijk gezin. Eerste deel A – H. Amsterdam: P.N. van Kampen, 1852. Uit het lemma Belial is 15 april 2013 tekst genomen en verwerkt.

A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Belial. Hieruit is op 15 april 2013 tekst genomen, vertaald en verwerkt.

Voetnoot

  1. Zie art. Belial op Wikipedia (Engels)