Bijbel:Romeinen 12

Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 2 mei 2024 om 19:17 (Nieuwe pagina aangemaakt met '<section begin=1 /><sup>1</sup> Ik vermaan u dan, broeders, door de ontfermingen van God, dat u uw lichamen stelt tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk, dat is uw redelijke eredienst. <section end=1 /><noinclude> </noinclude><section begin=2 /><sup>2</sup> En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw denken, opdat u beproeft wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is. <section en...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

1 Ik vermaan u dan, broeders, door de ontfermingen van God, dat u uw lichamen stelt tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk, dat is uw redelijke eredienst.

2 En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw denken, opdat u beproeft wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.

3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik aan ieder die onder u is, dat hij van zichzelf niet hoger moet denken dan het behoort, maar dat hij bescheiden moet denken, zoals God aan ieder een maat van geloof heeft toebedeeld.

4 Want zoals wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werking hebben,

5 zo zijn wij, de velen, een lichaam in Christus, en elk afzonderlijk leden van elkaar.

6 Daar wij nu verschillende genadegaven hebben, naar de genade die ons gegeven is,

7 hetzij profetie, laat het zijn naar gelang van het geloof; hetzij dienst, in het dienen; hetzij wie leert, in het leren;

8 hetzij wie vermaant, in het vermanen; wie meedeelt, in eenvoudigheid; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid.

9 De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het kwade; weest gehecht aan het goede.

10 Wat de broederliefde betreft, weest hartelijk voor elkaar; gaat elkaar voor in eerbetoon.

11 Weest niet traag in de ijver; weest vurig van geest; dient de Heer.

12 Verblijdt u in de hoop; weest geduldig in de verdrukking; volhardt in het gebed.

13 Deelt mee voor de behoeften van de heiligen; legt u toe op de gastvrijheid.

14 Zegent wie u vervolgen; zegent en vervloekt niet.

15 Verblijdt u met de blijden en weent met de wenenden.

16 Weest onderling eensgezind; streeft niet naar de hoge dingen, maar voegt u bij de nederigen. Weest niet wijs in uw eigen ogen.

17 Vergeldt niemand kwaad met kwaad; behartigt wat goed is voor alle mensen.

18 Zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, houdt vrede met alle mensen.

19 Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn; want er staat geschreven: ‘Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden, zegt de Heer’.

20 ‘Maar als uw vijand honger heeft, geef hem te eten; als hij dorst heeft, geef hem te drinken; want door dit te doen zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen’.

21 Laat u door het kwade niet overwinnen, maar overwin het kwade door het goede.