Bijbelse geschiedenis van het Nieuwe Testament (bekijk bron)
Versie van 19 mrt 2024 14:24
, 1 maand geledengeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
(6 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 163:
De Heer Jezus bevrijdt een bezetene in Gadara. De onreine geesten varen in een kudde varkens. Matth. 8:28-34, Mark. 5:1-20, Luk. 8:26-39.
De Heer Jezus geneest een bloedvloeiende vrouw, en wekt het dochtertje van de synagoge-overste Jaïrus op, Matth. 9:18-26, Mark. 5:21-43, Luk. 8:40-56.
Te Kapernaüm verwijten aan Chorazin en Bethsaïda, Matth. 11 :20-24, Luk. 10: 12-15.
Regel 187:
Jezus leert bij het meer van Tiberias door gelijkenissen: a. de Zaaier, b. het onkruid onder de tarwe, c. het mosterdzaad, d. het zuurdesem, e. de lamp, f. de schat in de akker, g. de parel van grote waarde, h. het visnet. Van nu af leert hij door gelijkenissen. Matth. 13: 1—52, Mark. 4:1—34, Luk. 8:4—18, Luk. 13:18—21.
Oogst en arbeiders. Te Nazareth weinig geloof. Matth. 13:54-58. Mark. 6:1-6. Luk. 4:16-30.
De
Herodes' ontroering als hij van Jezus hoort. Mededeling van de dood van Johannes de Doper. Matth. 14: 1,2, 6-12, Mark 6:21-29, Luk. 7:7-9.
De rede in de synagoge te Kapernaüm; velen gaan terug, de twaalf discipelen blijven, Joh. 6 :24 v.▼
Vijfduizend mensen door Jezus wonderdadig gespijzigd, Matth. 14 :13-21; Mark. 6:30-44; Luk. 9:10-17; Joh. 6:1-14.
Terugvaart van de apostelen. Jezus wandelt op de zee van Tiberias. Matth. 14:22-36; Mark. 6:45-56; Joh. 6:15-21.
▲De rede in de synagoge te Kapernaüm
Antwoord aan farizeeën en schriftgeleerden, te Kapernaüm, over de overleveringen van de ouden; over reinigingen en overleveringen; Matth. 15:1-20, Mark. 7:1-23.
====== Van het derde Paasfeest tot de verheerlijking op de berg ======
Zie hiervoor Matth. 15 en 16.
Reis naar de omstreken van Tyrus en Sidon.
De SyroFenicische (Kananese) vrouw haar bezeten dochtertje. Daar, in Fenicië, bevrijdt Jezus het kind op afstand. Matth. 13:21—28, Mark. 7 : 24—30.
In Dekápolis geneest Jezus een dove, die moeilijk spreekt. Mark. 7:31-37.
Genezing aan de zee van Galilea van vele kreupelen, blinden enz. Spijziging van de 4000 mannen (ongeteld vrouwen en kinderen). Matth. 15: 29-38. Mark. 8: 1—9.
Jezus gaat scheep met zijn leerlingen en komt in [[Dalmanútha]] (Magadan), Matth. 15:39, Mark. 8: 10.
In het gebied van Magadan begeren farizeeën en sadduceeën van Jezus een teken van de hemel, Matth. 16:1-4, Mark. 8 :11 en 12.
Jezus waarschuwt zijn leerlingen voor de zuurdesem van de [[farizeeën]] en [[sadduceeën]] (van [[Herodes]]), Matth. 16:5—12, Mark. 8: 13-21.
Te Bethsaida geneest Jezus een blinde, Mark. 8:22-26.
Te Caesarea-Filippi wordt Simon Petrus, die belijdt dat Jezus de Zoon van God is, zaliggesproken; Matth. 16 :13—20, Mark. 8 : 87—30, Luk. 9: 18—21.
Jezus voorzegt de eerste maal Zijn lijden, sterven, opstanding en wederkomst, Matth. 16:21-28, Mark. 8: 31-38, Luk. 9 :22-27.
====== Van de verheerlijking op de berg tot het vertrek uit Galilea ======
De laatste werkzaamheid in Galilea. Zie hiervoor Matth. 17 en 18; Mark. 9; Luk. 9 :28 v. Van de verheerlijking op de berg tot het Loofhuttenfeest is ± ½ jaar.
Drie discipelen ontvingen een vooruitblik op Jezus' komst (= de komst van Gods koninkrijk) in heerlijkheid; Matth. 17 : 1-13, Mark. 9:8-13, Luk. 9 :28-36.
Een maanzieke jongen, welke de discipelen niet konden genezen, wordt te Caesarea-Filippi door Jezus van de duivel verlost; Matth. 17: 14-21, Mark. 9:14—29, Luk. 9: 37—43a.
Terug te Kapernaüm: de stater in de vis; de twist van de discipelen, wie de meeste zou zijn; onderwijs daarover, en over de ergernissen; de gelijkenis van het verloren schaap; hoe menigmaal men vergeven moet, aangedrongen door de gelijkenis van de onbarmhartige dienstknecht, Matth. 17 en 18.▼
Jezus voorzegt (2e maal), in Galilea, zijn lijden, dood en opstanding; Matth. 17: 22, 23, Mark. 9: 30-32, Luk. 9: 43b—45.
Terug in Kapernaüm. Betaling van de schatting; de stater in de bek van de vis; Matth. 17 : 24-27.
▲
====== De reis door Samaria naar Jeruzalem ======
Regel 224 ⟶ 258:
Te Bethanië, aan de overzijde van de Jordaan, ontvangt Hij de boodschap van Lazarus ziekte; blijft nog 2 dagen aldaar, reist naar Bethanië aan de Olijfberg, en wekt Lazarus op; velen geloven; anderen klagen Hem aan; Kajafas profetie; het Sanhedrin besluit tot Zijn dood, Joh. 11. Van nu af wandelt Hij niet meer vrijelijk onder de joden, maar gaat naar de stad Efraïm, ca. 2 ½ uur ten Noorden van Jeruzalem en verblijft daar met Zijn discipelen. In deze tijd gebeurt wat we lezen in Matth. 19, 20, Mark. 10, Luk 18 en 19.
Vraag aangaande de echtscheiding en de ongehuwde staat. Matth 19:1—12, Mark. 10:1-12, vlg. 1 Kor. 7.
Zes dagen voor het Pascha komt Hij weer te Bethanië; maaltijd bij Simon de melaatse; Maria zalft Hem tot een voorbereiding van Zijn begrafenis; haar daad tegenover Judas door Jezus verdedigd; Judas gaat tot de overpriesters, en verbindt zich Hem voor 30 zilverlingen te verraden, Matth. 26.▼
Jezus zegent kinderen, Matth. 19:13-15, Mark. 10:13—16, Luk. 18:15-17.
Een rijke jongeman vraagt Jezus wat hij moet doen om het eeuwig leven te beërven; Matth. 19:16-26, Mark. 10:17-27, Luk 18:18—27.
Het volgen van de Heer Jezus en het loon daarop, Matth. 19:27-30, Mark. 10:28-31, Luk. 18:28—30.
De gelijkenis van de op verschillende uren gehuurde arbeiders, Matth. 20:1-16.
Jezus spreekt voor de 3e maal van zijn aanstaand lijden, sterven en opstaan, Matth. 20:17-19, Mark. 10:32-34, Luk. 18:31-34.
Het verzoek van de broers Jakobus en Johannes aan Jezus om naast Hem te mogen zitten in zijn heerlijkheid, Matth. 20:20-28, Mark. 10:35-45.
Jezus geneest twee blinden bij Jericho, Matth. 20 : 29-34, Mark. 10:46-52, Luk. 18:35-43.
Jezus bij de tollenaar Zacheüs te Jericho, Luk. 19:1-10.
De gelijkenis van de 10 ponden, Luk. 19:11-27. Plaats: Jeruzalem.
==== De lijdensweek ====
Zes dagen voor het Pascha (Paasfeest) komt Hij weer te Bethanië, Joh. 12:1.
▲
''Zondag'': de intocht te Jeruzalem; ’s avonds terug te Bethanië. Matth. 21:1-11, Mark. 11:1-11, Luk. 19:28-44, Joh. 12:12—19.▼
Maandag: de onvruchtbare
''Dinsdag'': verschillende gesprekken:
a. over de kracht van het gelovige gebed, Matth. 21: 20—22, Mark. 11:20-26
b. het gezag van de Heer Jezus in twijfel getrokken, Matth. 21: 23 -27, Mark. 11 :27—33, Luk. 20:1—8.
c. de zoon die de wil van de Vader doet. Matth. 21:28—32.
d. de gelijkenis van den wijngaard, vgl. Jes. 3 en Ps. 80. Matth. 21:33—46, Mark. 12:1-12, Luk. 20:9—19.
e. de gelijkenis van de bruiloft, Matth. 22:1—14.
f. de 3 strikvragen aan de Heer (Matth. 22:15—40, Mark. 12:13—34, Luk. 20:20—40): de farizeeën en herodianen over de keizerlijke belasting, de sadduceeën over de huwen na de opstanding, de wetgeleerde naar het grootste gebod in de Wet.
▲Zondag: de intocht te Jeruzalem; ’s avonds terug te Bethanië.
g. de tegenvraag van den Heer, Matth. 22: 41—46, Mark. 12:35-37, Luk. 20:21—44.
▲Maandag: de onvruchtbare vijgeboom vervloekt; tweede tempelreiniging; de vraag naar Zijn macht beantwoord met een vraag over de doop van Johannes.
''Donderdag'':
* het Pascha; de voetwassing; het Avondmaal; Judas ontdekt; afscheidsredenen, Joh. 13-16;
* het hogepriesterlijk gebed, Joh. 17;
|