Bijbelse geschiedenis van het Nieuwe Testament

Uit Christipedia

De Bijbelse geschiedenis van het Nieuwe Testament is de geschiedenis die ons in het Nieuwe Testament wordt meegedeeld.

Voor een algemene inleiding tot de Bijbelse geschiedenis, zie Bijbelse geschiedenis.

De Bijbelse geschiedenis van het Nieuwe Testament betreft de eerste eeuw na Christus. Deze periode heeft twee tijdperken:

  1. Jezus Christus op aarde: Van Zijn geboorte tot Zijn hemelvaart, 1-33.
  2. Jezus Christus in de hemel: Van de uitstorting van de Heilige Geest tot de voleinding der Openbaring.

De Heer Jezus op de aarde

Het eerste tijdperk van de Bijbelse geschiedenis van het Nieuwe Testament is de tijd dat Jezus Christus op aarde was: van Zijn geboort tot Zijn hemelvaart, circa de jaren 1 - 33. Dit tijdperk kan als volgt worden verdeeld:

  1. Van Zijn geboorte tot Zijn doop, c. 1 - 31
  2. Van Zijn doop tot Zijn offerdood, c. 31 - 33
  3. Van Zijn opstanding tot Zijn hemelvaart

Van Jezus' geboorte tot Zijn doop

De periode bestrijkt de jaren ca. 1 tot 31.

Een engel kondigt de geboorte van Johannes aan. Deze 'Johannes de Doper' is de voorloper en wegbereider van Heer Jezus. Luk. 1:5-25.

De aankondiging omtrent Christus' geboorte, Luk. 1:26-38.

Ontmoeting van Maria en Elizabeth, Luk. 1:39-56.

Geboorte van Johannes de Doper, besnijdenis, naamgeving en kenschetsing door Zacharia’s profetie, Luk. 1:57v.

In Nazareth overweegt Jozef te scheiden van zijn zwangere verloofde Maria. Een engel verschijnt aan Jozef om hem daarvan af te houden. Matth. 1:18v.

Jezus' geboorte: de Zaligmaker wordt, overeenkomstig de profetie, te Bethlehem in Juda geboren, uit een maagd. Luk. 2:1-20. Door Maria is Jezus uit de lendenen van koning David, de lijn van Nathan (Luk. 3:23-38); door zijn pleegvader Jozef is Jezus de erfgenaam van het troonrecht, in de lijn van Salomo (Matth. 1:1-17).

Herders in de velden bij Bethlehem zien een engelen verschijnen die spreken van de geboorte van de Heiland, Luk. 2:8-20.

Baby Jezus in de tempel. De besnijdenis van Jezus en zijn voorstelling in de tempel. Hierdoor wordt de Zaligmaker gesteld onder de Wet (Gal. 4 :4; Ex. 13 :2; Lev. 12 :8). Zijn ouders brengen een offer der armen. Twee vrome bejaarden, Simeon en Anna, erkennen hem als de Christus. Simeon profeteert aangaande Jezus. Luk. 2:21-40.

Wijzen uit het Oosten komen Jezus zoeken, Matth. 2:1-12. De heidenwereld zendt haar eerstelingen, om de Koning der Joden te aanbidden. Gods leiding van, en openbaring aan de Wijzen. Zij vinden de Koning der Joden in Bethlehem. Uit de berekening van Herodes is duidelijk, dat het bezoek der Wijzen veel later dan de voorstelling in de tempel moet hebben plaatsgevonden.

Vlucht naar Egypte. Herodes de Grote vreest voor de geboren Koning en wil hem doden. Jozef en Maria vluchtten met hun kind naar Egypte, Matth. 2:13-15.

Kindermoord. Op Herodes' bevel worden in het gebied van Bethlehem de kinderen tot twee jaar oud gedood: de kindermoord van Bethlehem, Matth. 2:16-18.

Dood van Herodes. Herodes de Grote sterft in 4 na Chr. Hierna wordt het joodse land verdeeld werd onder zijn zonen: Archelaüs kreeg Judea, Samaria en Idumea, met de koningstitel; Herodes Antipas werd viervorst over Galilea en Perea; Filippus viervorst over Iturea, Trachonitus enz. 

Terugkeer van Jezus uit Egypte naar Nazareth. Jozef keert niet naar Bethlehem terug, uit vrees voor koning Archelaüs, maar vestigt zich te Nazareth, in het gebied van Herodes Antipas, de zoon van Herodes de Grote, Matth. 2:19v, Luk. 2:39.

In het jaar 6 na Chr. werd Archelaüs, de zoon van Herodes de Grote, door de Romeinen afgezet en verbannen. Na zijn afzetting werden Samaria, Judea en Idumea in dat jaar de Romeinse provincie Iudaea (Judea).

12-jarige Jezus in de tempel. Van Jezus’ jeugd is weinig vermeld in de Schrift, alleen Zijn bezoek aan de tempel op 12-jarige leeftijd, Luk. 2:40

Pilatus wordt landvoogd. In 26 na Chr. kwam Pontius Pilatus, als Romeins landvoogd, van wege keizer Tiberius, het Joodse land besturen.

Optreden van Johannes de Doper. In 28 na Chr., in het vijftiende regeringsjaar van Tiberius, begon Johannes, nu omtrent dertig jaren oud zijnde, te prediken in de woestijn van Juda, en degenen, die zijn boodschap aannamen‚ te dopen, waarom hij de Doper genoemd wordt. Hij was, als de voorloper van de Messias, gelijk een van de oude profeten, van de gewone leefwijze der mens, in kleding en voedsel, onderscheiden, en hield zich op in de woestijn. Zijn prediking behelsde dat het rijk van God en de komst van de Messias op handen was, en dat men zich moest bekeren, om zich daartoe voor te bereiden en er deel aan te hebben. Tevens kondigde bij de ongelovigen en de huichelachtige Farizeeën Gods oordelen aan. Een menigte mensen liet zich door hem dopen, en in het algemeen werd hij voor een profeet erkend (Matth. 3:1-12, Mark. 1:2-8, Luk. 3:1-18).

Van Jezus' doop tot Zijn offerdood

De periode bestrijkt de jaren ca. 31 tot 33 en omvat Jezus’ openbare leven en werkzaamheid als de Christus, de Zoon van de levende God, gedurende ongeveer 3 ½ jaar. De heilige historie bereikt hier haar hoogtepunt; zij brengt de vervulling van beloften in de voorgaande. Tijdsbepaling en rangschikking van de feiten is niet volkomen zeker, alleen bij benadering.

De periode van Jezus' dood tot Zijn kruisdood kan als volgt worden ingedeeld:

  1. Van Zijn doop tot de tempelreiniging: enkele maanden
  2. Van het eerste tot het tweede Paasfeest: ongeveer 14 maanden
  3. Van het tweede Paasfeest tot het Loofhuttenfeest van het volgendejaar: ongeveer 1,5 jaar
  4. Van het Loofhuttenfeest tot Golgotha: 6 maanden 
Van Zijn doop tot de tempelreiniging: enkele maanden

Jezus’ openbaar optreden wordt voorbereid door de prediking en dooppraktijk van Johannes de Doper en diens getuigenis aangaande Christus, gevolgd door de verzoeking in de woestijn.

Prediking van Johannes de Doper en zijn getuigenis aangaande Christus. Matth. 3:1-12, Mark. 1:1—8, Luk. 3:1—18, Joh. 1: 6-34.

Jezus' doop door Johannes, Matt. 3:13-17, Mark. 1:9-11, Luk. 3:21-23.

Onder degenen die door Johannes in de Jordaan gedoopt werden, bevond zich Jezus, die nu‚ insgelijks, omtrent dertig jaren oud. Toen deze doop verricht was‚ daalde de goddelijke Geest, in een lichamelijke gedaante, als een duif, op Jezus, en men hoorde de stem van God uit de hemel, die Hem voor Zijn geliefde zoon. Zo werd Jezus tot zijn taak ingewijd. De plaats waar hij in de Jordaan gedoopt werd was bij Bethanië (Bethabara) aan de Jordaan. Daar had misschien ook de ark gerust bij de doortocht van het volk Israël door de Jordaan.[1]

Verzoeking van Jezus in de woestijn van Judea, Matth. 4:1-11, Mark. 1:12-13, Luk. 4 :1-13.

Om Hem daartoe verder te bereiden, werd Hij in de woestijn, waarheen Hij door de Geest gedreven was en veertig dagen vastte, door de duivel verzocht. Na alle verzoekingen te hebben doorstaan en overwonnen, kwamen engelen, die Hem dienden.

Getuigenis van Johannes de Doper aangaande zichzelf en de Heer. Joh. 1:19-34.

De eerste discipelen. Andreas, Simon (Petrus), Filippus, Nathanaël. Plaats: Bethanië aan de Jordaan. Joh. 1:35-52.

De bruiloft te Kana in Galilea. Jezus' eerste wonder. Joh. 2 :1-11.

Bezoek van Jezus aan Kapernaüm, Joh. 2:12

Van het eerste tot het tweede Paasfeest

Deze tijd duurt ongeveer 14 maanden. De eerste 8 maanden werkt de Heer in Judea, daarna ongeveer een ½ jaar in Galilea.

a) Zijn arbeid te Jeruzalem en in Judea, 8 maanden.

Naar Jeruzalem. Aanstaand paasfeest; opgaan naar Jeruzalem, Joh. 2:13.

Tempelreiniging. Het huis van God te Jeruzalem een huis van koophandel. De tempelreiniging, waar Hij Zich aan Israël openbaart als de Messias, de Zoon van de Vader (Joh. 2 :14-23).

Nicodémus. Gesprek van Jezus met Nicodémus te Jeruzalem, Joh. 3 :1-21.

Omdat Jeruzalem Hem niet aanneemt, gaat Jezus naar het omliggende land van Judea, waar Hij met Zijn discipelen predikt en doopt, Joh. 3 :26v.

Johannes de Doper. Laatste getuigenis van Johannes de Doper aangaande Jezus, Joh. 3:32-36.

Gevangenneming van Johannes de Doper, Matth. 4:13; 14:3-5; Mark. 1:14; 6:17-20; Luk. 3:19-20.

In Samaria. Na de gevangenneming van Johannes vertrekt Jezus van Judea (Joh. 3:22) door Samaria naar Galilea, Matth. 4 :12, Joh. 4:3-4.

Jezus in Samaria. Gesprek met een Samaritaanse vrouw te Sichar. De oogst en de werklieden. Joh. 4 :1-42.

Naar Galilea. Twee dagen daarna gaat Jezus naar Galilea, Joh. 4:43-46, Luk. 4:14-15, Mark. 1:14-15.

b) Zijn arbeid in Galilea, ongeveer ½ jaar.

Uitgezonderd de reis van en naar het tweede paasfeest, heeft Jezus van nu af tot enkele maanden vóór Zijn dood in Galilea gearbeid, dat is ongeveer 2 jaar. Hiervan vóór het tweede Paasfeest: ½ jaar. Voornaamste feiten:

Zoon van een hoveling. Jezus geneest te Kana de zoon van de hoveling uit Kapernaüm, Joh. 4:46-51

Jezus ontwijkt. Prediking in Galilea: in Nazareths synagoge openbaar Hij zich als de Messias, Mark 6:1 Luk. 4 :14-30. Hij neemt daarna Zijn woonplaats te Kapernaüm, Matth. 4 :13, Luk. 4:31.

Roeping van Simon en Andreas, Johannes en Jakobus tot apostelen. De wonderbare visvangst (symbool en profetie), Matt. 4:18-22, Mark. 1:16-20, Luk. 5:1-11 (verg. Joh. 21).

De Heer bevrijdt een bezetene in de synagoge te Kapernaüm, Mark. 1:21-38, Luk. 4:31-37.

Hij geneest een melaatse en een geraakte; roept Levi (Mattheüs), Matth. 9.

Hij geneest de schoonmoeder van Petrus in diens huis te Kapernaüm, Matth. 8:14-15, Mark. 1:29-31, Luk. 4:38-39.

De avond van de eerste dag te Kapernaüm, Matth. 8:16-17, Mark. 1:32-34, Luk. 4:40-41.

Jezus reist rond, bidt in een woeste plaats. Mark. 1:35-38, Luk. 4: 42-43.

Jezus reist door Galilea. Matth. 4:23-25, Mark. 1:39, Luk. 4:44.

Jezus geneest een melaatse in Galilea. Matth. 8:1-4, Mark. 1:40-45, Luk. 5:12-16.

Jezus geneest een verlamde genezen in een huis te Kapernaüm. Matth. 9:1—8, Mark. 2:1—12, Luk. 3:17—26.

Jezus roept Levi (Mattheüs) om Hem te volgen. Matth. 9: 9-13, Mark. 2:13—17, Luk. 3:27—32.

Jezus' maaltijd met tollenaars en zondaars te Kapernaüm. Matth. 9:10—17, Mark. 2:15—22, Luk. 5 : 29—39.

Jezus maakt blinden ziende en een stomme sprekende, Matth. 9:27-34.

Van het tweede Paasfeest tot het Loofhuttenfeest van het volgende jaar

Deze periode duurt ongeveer 1,5 jaar. Het feest, Joh. 5 :1, is het 2e Paasfeest, niet het Purimfeest, dat overal kon worden gevierd, en waarvoor het niet nodig was om op te gaan naar Jeruzalem. Het volgende Paasfeest, het 3de na Zijn optreden heeft Jezus niet in Jeruzalem gevierd, Joh. 6 :1,4. Wel het Loofhuttenfeest daarna, Joh. 7 :2,14.

Van het tweede Paasfeest tot aan de Bergrede

Te Jeruzalem: genezing van de 38-jarige kranke in Bethesda, Joh. 5 :1-9. Vijandschap van de joden, Joh. 5 :15-18. Terug naar Galilea.

Op de eerste van de zeven sabbatten ('tweede-eerstesabbat', Luk. 6:1) na het paasfeest hebben de discipelen honger en plukken korenaren. Matth. 12:1-8, Mark. 2: 23—28, Luk. 6:1—3.

Op de sabbat, in een synagoge, geneest Jezus een verschrompelde hand. De farizeeën en herodianen beraadslagen om Hem om te brengen. Matth. 12:9—14, Mark. 3 :1—6, Luk. 6: 6—11.

Jezus trekt zich terug naar het meer van Tiberias. Een grote volksmassa uit allerlei landstreken komt bij Hem. Hij geneest velen en drijft onreine geesten uit. Deze schreeuwen dat Hij de Zoon van God is. Mark. 3:7-12.

Jezus brengt op een berg de nacht door in gebed. Daarna roept hij 12 discipelen, die bij Hem moeten blijven en die hij zal uitzenden om te prediken en om demonen uit te drijven. Matth. 12: 15-21; 10: 2-4; Mark. 3: 7—19; Luk. 6 :12—19.

De Bergrede, Matth. 5-7, Luk. 6:20-49.

Van de Bergrede tot het derde Paasfeest

In Kapernaüm terug. Genezing aldaar van de knecht van een hoofdman, Matth. 8:5-13, Luk. 7 :1—10.

Op weg naar Jeruzalem. Opwekking van de zoon van een weduwe te Naïn. Luk. 7:11-17.

Te Galilea ontvangst van afgezonden door Johannes de Doper, Matth. 11:1-19, Luk. 7: 18-35.

De storm op zee gestild, Matth. 8:18-27, Mark 4:35-41, Luk. 8:22-25.

De 70 discipelen uitgezonden en hun terugkomst, Luk. 10

De Heer Jezus bevrijdt een bezetene in Gadara. De onreine geesten varen in een kudde varkens. Matth. 8:28-34, Mark. 5:1-20, Luk. 8:26-39.

De Heer Jezus geneest een bloedvloeiende vrouw, en wekt het dochtertje van de synagoge-overste Jaïrus op, Matth. 9:18-26, Mark. 5:21-43, Luk. 8:40-56.

Te Kapernaüm verwijten aan Chorazin en Bethsaïda, Matth. 11 :20-24, Luk. 10: 12-15.

Het zachte juk van Christus, Matth. 11:25-30, Luk. 10: 21—24.

De Heer op het pinksterfeest te Jeruzalem, Joh. 5.

Een man te Jeruzalem, die 38 jaren ziek was, genezen, Joh. 5.

Opnieuw in Galilea (Van Pinkster tot de Verheerlijking, 1 jaar).

Na de terugkomst van het Pinksterfeest, in het huis van Simon de Farizeeër te Kapernaüm, Luk. 7: 36-50.

Door Galilea. Vrouwen vergezellen Jezus. Weer thuis. Luk. 8:1-3.

Genezing van een bezetene te Kapernaüm, die blind en stom was. Beschuldiging van de schriftgeleerden, dat Hij de duivelen uitwerpt door Beëlzebul. De zonde tegen de Heilige Geest. Matth. 12:22-37, Mark. 3:20-30, Luk. 11:14-28.

De vraag om een hemelteken; het teken van Jona. Matth. 12:38-45, Luk. 11:29—36.

De lijfelijke en geestelijke verwanten van Jezus. Matth. 12:46-50, Mark. 3:31-35, Luk. 8:19—21.

Jezus leert bij het meer van Tiberias door gelijkenissen: a. de Zaaier, b. het onkruid onder de tarwe, c. het mosterdzaad, d. het zuurdesem, e. de lamp, f. de schat in de akker, g. de parel van grote waarde, h. het visnet. Van nu af leert hij door gelijkenissen. Matth. 13: 1—52, Mark. 4:1—34, Luk. 8:4—18, Luk. 13:18—21.

Oogst en arbeiders. Te Nazareth weinig geloof. Matth. 13:54-58. Mark. 6:1-6. Luk. 4:16-30.

De twaalven uitgezonden, hun reis. Matth. 10, Mark. 6:7-13, Luk. 9:1-6.

Herodes' ontroering als hij van Jezus hoort. Mededeling van de dood van Johannes de Doper. Matth. 14: 1,2, 6-12, Mark 6:21-29, Luk. 7:7-9.

Vijfduizend mensen door Jezus wonderdadig gespijzigd, Matth. 14 :13-21; Mark. 6:30-44; Luk. 9:10-17; Joh. 6:1-14.

Terugvaart van de apostelen. Jezus wandelt op de zee van Tiberias. Matth. 14:22-36; Mark. 6:45-56; Joh. 6:15-21.

De rede in de synagoge te Kapernaüm, en op de vlakte. Over het brood van het leven. Velen gaan terug, de twaalf discipelen blijven. Joh. 6 :22-71.

Antwoord aan farizeeën en schriftgeleerden, te Kapernaüm, over de overleveringen van de ouden; over reinigingen en overleveringen; Matth. 15:1-20, Mark. 7:1-23.

Van het derde Paasfeest tot de verheerlijking op de berg

Zie hiervoor Matth. 15 en 16.

Reis naar de omstreken van Tyrus en Sidon.

De SyroFenicische (Kananese) vrouw haar bezeten dochtertje. Daar, in Fenicië, bevrijdt Jezus het kind op afstand. Matth. 13:21—28, Mark. 7 : 24—30.

In Dekápolis geneest Jezus een dove, die moeilijk spreekt. Mark. 7:31-37.

Genezing aan de zee van Galilea van vele kreupelen, blinden enz. Spijziging van de 4000 mannen (ongeteld vrouwen en kinderen). Matth. 15: 29-38. Mark. 8: 1—9.

Jezus gaat scheep met zijn leerlingen en komt in Dalmanútha (Magadan), Matth. 15:39, Mark. 8: 10.

In het gebied van Magadan begeren farizeeën en sadduceeën van Jezus een teken van de hemel, Matth. 16:1-4, Mark. 8 :11 en 12.

Jezus waarschuwt zijn leerlingen voor de zuurdesem van de farizeeën en sadduceeën (van Herodes), Matth. 16:5—12, Mark. 8: 13-21.

Te Bethsaida geneest Jezus een blinde, Mark. 8:22-26.

Te Caesarea-Filippi wordt Simon Petrus, die belijdt dat Jezus de Zoon van God is, zaliggesproken; Matth. 16 :13—20, Mark. 8 : 87—30, Luk. 9: 18—21.

Jezus voorzegt de eerste maal Zijn lijden, sterven, opstanding en wederkomst, Matth. 16:21-28, Mark. 8: 31-38, Luk. 9 :22-27.

Van de verheerlijking op de berg tot het vertrek uit Galilea

De laatste werkzaamheid in Galilea. Zie hiervoor Matth. 17 en 18; Mark. 9; Luk. 9 :28 v. Van de verheerlijking op de berg tot het Loofhuttenfeest is ± ½ jaar.

Drie discipelen ontvingen een vooruitblik op Jezus' komst (= de komst van Gods koninkrijk) in heerlijkheid; Matth. 17 : 1-13, Mark. 9:8-13, Luk. 9 :28-36.

Een maanzieke jongen, welke de discipelen niet konden genezen, wordt te Caesarea-Filippi door Jezus van de duivel verlost; Matth. 17: 14-21, Mark. 9:14—29, Luk. 9: 37—43a.

Jezus voorzegt (2e maal), in Galilea, zijn lijden, dood en opstanding; Matth. 17: 22, 23, Mark. 9: 30-32, Luk. 9: 43b—45.

Terug in Kapernaüm. Betaling van de schatting; de stater in de bek van de vis; Matth. 17 : 24-27.

De twist van de discipelen, wie de meeste zou zijn; onderwijs daarover, en over de ergernissen; de gelijkenis van het verloren schaap; hoe menigmaal men vergeven moet, aangedrongen door de gelijkenis van de onbarmhartige dienstknecht, Matth. 17 en 18.

De reis door Samaria naar Jeruzalem

Zie hiervoor Luk. 9 :51 v.

Jezus gaat in stilte op weg naar het Loofhuttenfeest; ongelovige bejegening door Zijn broeders, Joh. 7 :2 v.; reis door Samaria en slechte ontvangst; aldaar uitzending van de 70 discipelen, Luk. 10.

Van het Loofhuttenfeest tot Golgotha

Deze periode duurt 6 maanden. Indeling

  1. Op het Loofhuttenfeest en daarna, Joh. 7 –10 :21, Luk. 10 :25 – 42.
  2. van Zijn komst te Bethanië tot aan het feest van de Vernieuwing van de Tempel.
  3. Van de opwekking van Lazarus tot Zijn zalving ter voorbereiding van Zijn begrafenis.
  4. Van Zijn intocht te Jeruzalem tot Golgotha, de lijdensweek, Matth. 21–27; Mark. 11-15; Luk. 19 :28–32; Joh. 12 – 19.
Op het Loofhuttenfeest en daarna

Schriftplaatsen: Joh. 7 –10 :21, Luk. 10 :25 – 42. Jezus leert in de tempel, Joh. 7 :14 v.; gerechtsdienaren uitgezonden om Hem te vangen; Nicodémus getuigenis in de Raad; Jezus vertrekt naar de Olijfberg. Na het feest leert Hij opnieuw in de tempel, Joh. 8 :2 v.; de vrouw in overspel gegrepen; Jezus predikt Zich als het Licht der wereld en als de oorzaak van de ware vrijheid; en tekent de joden als kinderen van de duivel; gesprek met de wetgeleerde, gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.

Van Zijn komst te Bethanië tot aan het feest van de Tempelwijding

"Martha, Martha, één ding is nodig", Luk. 10 :38v. Jezus leert Zijn discipelen bidden, Luk. 11; terugkomst van de zeventigen; genezing van de blindgeborene, Joh. 9; gelijkenis van de goede herder, Joh. 10, en andere, Luk. 12-16; in de winter weer te Jeruzalem op het feest van de Vernieuwing van de Tempel, Joh. 10 :22. de Joden willen Jezus stenigen, maar Hij ontkomt over de Jordaan, naar de plaats Bethanië aan de Jordaan, in de landstreek Perea.

Van de opwekking van Lazarus tot Zijn zalving door Maria

Te Bethanië, aan de overzijde van de Jordaan, ontvangt Hij de boodschap van Lazarus ziekte; blijft nog 2 dagen aldaar, reist naar Bethanië aan de Olijfberg, en wekt Lazarus op; velen geloven; anderen klagen Hem aan; Kajafas profetie; het Sanhedrin besluit tot Zijn dood, Joh. 11. Van nu af wandelt Hij niet meer vrijelijk onder de joden, maar gaat naar de stad Efraïm, ca. 2 ½ uur ten Noorden van Jeruzalem en verblijft daar met Zijn discipelen. In deze tijd gebeurt wat we lezen in Matth. 19, 20, Mark. 10, Luk 18 en 19.

Vraag aangaande de echtscheiding en de ongehuwde staat. Matth 19:1—12, Mark. 10:1-12, vlg. 1 Kor. 7.

Jezus zegent kinderen, Matth. 19:13-15, Mark. 10:13—16, Luk. 18:15-17.

Een rijke jongeman vraagt Jezus wat hij moet doen om het eeuwig leven te beërven; Matth. 19:16-26, Mark. 10:17-27, Luk 18:18—27.

Het volgen van de Heer Jezus en het loon daarop, Matth. 19:27-30, Mark. 10:28-31, Luk. 18:28—30.

De gelijkenis van de op verschillende uren gehuurde arbeiders, Matth. 20:1-16.

Jezus spreekt voor de 3e maal van zijn aanstaand lijden, sterven en opstaan, Matth. 20:17-19, Mark. 10:32-34, Luk. 18:31-34.

Het verzoek van de broers Jakobus en Johannes aan Jezus om naast Hem te mogen zitten in zijn heerlijkheid, Matth. 20:20-28, Mark. 10:35-45.

Jezus geneest twee blinden bij Jericho, Matth. 20 : 29-34, Mark. 10:46-52, Luk. 18:35-43.

Jezus bij de tollenaar Zacheüs te Jericho, Luk. 19:1-10.

De gelijkenis van de 10 ponden, Luk. 19:11-27. Plaats: Jeruzalem.

De lijdensweek

Zes dagen voor het Pascha (Paasfeest) komt Hij weer te Bethanië, Joh. 12:1.

Zaterdag: Avondmaaltijd bij Simon de melaatse in Bethanië; Maria zalft Hem tot een voorbereiding van Zijn begrafenis; haar daad tegenover Judas door Jezus verdedigd; Judas gaat tot de overpriesters, en verbindt zich Hem voor 30 zilverlingen te verraden. Matth. 26:6-13, Mark. 14:3-9, Joh. 12:1-8.

Zondag: de intocht te Jeruzalem; ’s avonds terug te Bethanië. Matth. 21:1-11, Mark. 11:1-11, Luk. 19:28-44, Joh. 12:12—19.

Maandag: de onvruchtbare vijgenboom vervloekt; tweede tempelreiniging; de vraag naar Zijn macht beantwoord met een vraag over de doop van Johannes. Matth. 21:12-22, Mark. 11:12-19.

Dinsdag: verschillende gesprekken:

a. over de kracht van het gelovige gebed, Matth. 21: 20—22, Mark. 11:20-26

b. het gezag van de Heer Jezus in twijfel getrokken, Matth. 21: 23 -27, Mark. 11 :27—33, Luk. 20:1—8.

c. de zoon die de wil van de Vader doet. Matth. 21:28—32.

d. de gelijkenis van den wijngaard, vgl. Jes. 3 en Ps. 80. Matth. 21:33—46, Mark. 12:1-12, Luk. 20:9—19.

e. de gelijkenis van de bruiloft, Matth. 22:1—14.

f. de 3 strikvragen aan de Heer (Matth. 22:15—40, Mark. 12:13—34, Luk. 20:20—40): de farizeeën en herodianen over de keizerlijke belasting, de sadduceeën over de huwen na de opstanding, de wetgeleerde naar het grootste gebod in de Wet.

g. de tegenvraag van den Heer, Matth. 22: 41—46, Mark. 12:35-37, Luk. 20:21—44.

Woensdag: Grieken begeren Jezus te zien; de stem uit de hemel; voorspellingen aangaande het Koninkrijk der Hemelen, Jeruzalems verwoesting en het einde der wereld.

Donderdag:

  • het Pascha; de voetwassing; het Avondmaal; Judas ontdekt; afscheidsredenen, Joh. 13-16;
  • het hogepriesterlijk gebed, Joh. 17;
  • de lofzang, Matth. 26 :30; Mark. 14 :26.
  • verraad van Judas Iskariot.
  • Jezus gaat over de beek Kidron naar Gethsémané, Joh. 18 :1; de zielestrijd aldaar;
  • de gevangenneming; vlucht der discipelen; de Heer weggeleid naar Annas
  • van Annas geboeid weggeleid naar Kajafas
  • in het verhoor bij de hogepriester Kajafas. Daar vindt de verloochening van Petrus plaats; Jezus wordt door de gehele Raad ter dood veroordeeld (Joh. 18:12-28):    - 1e verloochening van Petrus (Joh. 18:17) - voorlopig gehoor voor de hogepriester Kajafas; Jezus in het gezicht geslagen (Joh. 18:19-23) - Valse getuigen (Mark. 14:53-61a) - Jezus verklaart Zich de Christus, Gods Zoon te zijn (Matth. 26:63b-66; Mark. 14:61b-64) - Petrus' 2e en 3e verloochening (Matth. 26:71-73; Mark. 14:69-72; Luc. 22:58-62'; Joh. 18:25-27). - De Heer Jezus mishandeld (Matth. 26:67-68; Mark. 14:65; Luc. 22:63-65) - De Heer door de gehele Joodse Raad (Sanhedrin) ter dood veroordeeld wegens godslastering (Matth. 27:1; Marc. 15:1; Luk. 22:66-71)

Vrijdag:

  • Jezus in de vroege ochtend van Kajafas weggeleid naar Pilatus (Joh. 18:29);
  • naar Herodes;
  • terug naar Pilatus; gegeseld; naast Barabbas geplaatst; onschuldig verklaard en veroordeeld;
  • de Heer wordt naar Golgotha gebracht; Simon van Cyrene; de wenende vrouwen;
  • de Heer Jezus wordt gekruisigd om 9 uur 's ochtends; opschrift boven het kruis;
  • de eerste drie kruiswoorden; duisternis van 12 tot 3 uur, de laatste vier kruiswoorden.
  • Zijn dood; ontzaglijke tekenen;
  • Zijn beenderen niet gebroken, wel Zijn zijde doorstoken;
  • begrafenis
  • het graf verzegeld en bewaakt.

Voor het graf werd een zware ronde steen gewenteld, die alleen door meerdere personen kon worden bewogen. Ook werd er een wacht van Romeinse soldaten gesteld, om te voorkomen dat familie of vrienden het lichaam zouden wegnemen.

Van Zijn opstanding tot Zijn hemelvaart

De opstanding geschiedt op zondagmorgen; de engelen; de wachters gevlucht en omgekocht, Matth. 28, Mark. 16, Luk. 24, Joh. 20.

Verschijningen van de Heer aan:

  1. Maria Magdalena, Mark. 16 :9-11; Joh. 20 :11-18;
  2. De vrouwen, Matth. 28 :8-10;
  3. Simon Petrus, Luk. 24 :34, 1 Kor. 15 :5. Van deze verschijning zijn geen bijzonderheden bewaard. 
  4. De Emmaüsgangers, Mark. 16 :12,13; Luk. 24 :13-35;
  5. De samengekomen discipelen, zonder Thomas, Mark. 16 :14, Luk. 24 :36-49, Joh. 20 :19-24;
  6. De samengekomen discipelen, met Thomas, Joh. 20 :26-31;
  7. De zeven discipelen bij de Zee van Tiberias, Joh. 21 :1-14;
  8. De elf discipelen op een berg in Galilea, Matth. 28 :16-20, Mark. 16 :15-18;
  9. Vijfhonderd broeders op éénmaal, 1 Kor. 15 :6;
  10. Jakobus, 1 Kor. 15 :7. Van deze verschijning zijn geen bijzonderheden bewaard. 
  11. De elf discipelen op de Olijfberg, Hand. 1 :4-8.

De hemelvaart, Luk. 24 :50 v., Hand. 1; gesprekken, Hand. 1 :4-8; een wolk neemt Hem weg; engelen troosten de discipelen; deze blijven te Jeruzalem, Hand. 1 :9-12.

De Heer Jezus in de hemel

Dit tijdperk is de tijd van de uitstorting van de Heilige Geest tot de voleinding van het bijbelboek Openbaring en de brieven van de apostel Johannes. Dit tijdperk is in twee afdelingen te onderscheiden, beide beschreven in de Handelingen der apostelen.

  1. Eerste afdeling: van Jeruzalem tot Antiochië; van de uitstoring van de Heilige Geest tot de uitzending van Paulus, Hand. 1-12.
  2. Tweede afdeling: van Antiochië tot Rome; de arbeid in de heidenwereld tot aan de dood van Paulus, Hand. 13-28.

De eerste afdeling, van Jeruzalem tot Antiochië; van de uitstoring van de Heilige Geest tot de uitzending van Paulus, Hand. 1-12, kan als volgt worden onderverdeeld:

  1. De uitstorting van de Heilige Geest
  2. De gemeente te Jeruzalem

De tweede afdeling, de tijd van Paulus' uitzending in Antiochië tot zijn marteldood te Rome (Hand. 13-28), kan als volgt worden onderverdeeld:

  1. De zendingsreizen van Paulus (Hand. 13-20)
  2. Paulus te Jeruzalem, tot zijn dood (Hand. 21-28)

Van de komst van de Geest tot de uitzending van Paulus

Biddend wordt de komst van de Heilige Geest verwacht. Keuze van een apostel in Judas’ plaats; Hand. 1 :13 v.

De Heilige Geest, door de Vader aan Christus gegeven, door de Opgevarene uitgestort, Zelf

onder tekenen gekomen. Rede van Petrus, Hand. 2.

Op de Pinksterdag wordt de gemeente gesticht. 3000 mensen bekeerd. De eerste gelovigen volharden in de leer der apostelen, in de breking van het brood, in de gebeden en in de gemeenschap. Milddadigheid van de rijken. Annanias en Saffira. De klacht van de Grieksen (joden van afkomst, maar in de verstrooiing geboren); de 7 diakenen.

Door vervolging gelouterd: aanleiding was de genezing van de kreupele; Petrus en Johannes; rede van Petrus; de apostelen voor de raad; gebed; aardbeving; de apostelen in de gevangenis; verlost door een engel; rede van Gamaliël; Stefanus voor de raad en gestenigd.

De gemeente verstrooid, profetie van haar algehele losmaking van stad en tempel en van Jeruzalems einde als heilige stad. Filippus’ prediking te Samaria en aan de kamerling uit Morenland. Ordening van de gemeenten in het land van Israël.

Bekering van Saulus op weg naar Damaskus; hij predikt in Damascus, ontvlucht in een mand; is drie jaar in Arabië; komt te Jeruzalem; vertrekt over Cesarea naar Tarsen.

Rondreis van Petrus; te Lydda: Aenas te Joppe: Tabitha, Simon de lederbereider; te Cesarea: Cornelius; te Jeruzalem: verschil met de Jodenchristenen over de doop van Cornelius.

Stichting van de gemeente te Antiochië. Verblijf van Barnabas aldaar. Deze haalt Saulus uit Tarsen, en werkt een jaar lang met hem te Antiochië. Dan brengen zij een collecte over naar Jeruzalem, met het oog op een toekomstige hongersnood, door Agabus voorspeld, onder keizer Claudius gekomen.

Tijdens de arbeid van Saulus en Barnabas te Antiochië, vervolging van de gemeente te Jeruzalem door Herodes: Jakobus gedood, Petrus gevangen, maar door een wonder verlost. Dood van Herodes.

Paulus' zendingsreizen

De tijd van Paulus' uitzending in Antiochië en zijn marteldood in Rome is beschreven in het tweede deel van het boek Handelingen, hoofdstukken 13-28.

De zendingsreizen van Paulus worden beschreven in Hand. 13-20. De eigenlijke zending onder de heidenen is begonnen in Antiochië, dat nu het middelpunt van het zendingswerk wordt.

Paulus' eerste zendingsreis, Hand. 13-14

De eerste zendingsreis van Paulus is beschreven in Hand. 13 en 14 en was van 45-47 na Chr. Deze reis beperkt zich tot Klein-Azië. Paulus en Barnabas hebben (tot Perge) Johannes Markus tot een dienaar. Van Antiochië (Syrië) naar Seleucië; van hier per schip naar Cyprus (Salamis; Pafos: de stadhouder Sergius Paulus, de tovenaar Elymas); verder naar Perge: Johannes Markus gaat terug; dan naar Antiochië in Pisidië: prediking in de synagoge, daarna ook tot de heidenen; vervolgens naar Iconium, Lystra en Derbe. Van Derbe terug door Lystre, Iconium, Antiochië in Pisidië, Perge naar Attalia en vandaar per schip naar Antiochië.

De apostolische kerkvergadering, Hand. 15

De apostolische kerkvergadering te Jeruzalem vinden we in Hand. 15 en vond in 50 na Chr. plaats. Paulus en Barnabas worden er vanuit Antiochië heen gezonden over de besnijdenisvraag, door een joods-christelijke partij opgeworpen in de gemeente van Antiochië. Uitgebreide discussie; erkenning van Paulus’ apostelambt; brief aan de gemeente van Antiochië; Paulus en Barnabas, vergezeld van Judas Barnabas en Silas, brengen een brief over naar Antiochië.

Paulus' tweede zendingsreis, Hand. 16-18

Deze reis is beschreven in Hand. 16-18 en vond plaats in 52-54 na Chr. Voor het begin van de tweede zendingsreis: verwijdering tussen Paulus en Barnabas over het meenemen van Johannes Markus. Barnabas gaat met Johannes Markus naar Cyprus. Paulus’ reisgenoten zijn Silas (Silvanus), Lukas (Hand. 16 :10v), en vanaf Lystre ook Timotheüs. 

De reis gaat door Klein-Azië: van Antiochië uit, door Syrië, Cilicië, Galatië, Frygië; de Heilige Geest verhindert hen, Azië in te gaan; te Troas (Macedonisch man); naar Europa: van Troas over zee, voorbij Samothrace, naar Neapolis; te Filippi: (Lydia de purperverkoopster; de dienstmaagd met de geest van Pytho; Paulus en Silas in de gevangenis; de stokbewaarder; Lukas blijft hier;) door Amphipolis en Appolonia naar Thessalonica (zegenrijke arbeid, hevige vervolging); naar Berea: Silas en Timotheüs blijven achter; Paulus te Athene (altaar van de onbekende God; rede op de Areopagus); te Korinthe (verblijf gedurende 1½ jaar; Silas en Timotheüs voegen zich weer bij de apostel Paulus; Gallio).

Terug over Efeze (van Korinthe tot Efeze vergezellen Aquila en Priscilla de apostel Paulus), Cesarea, Jeruzalem, naar Antiochië.

Paulus' derde zendingsreis, Hand. 19v

Voor deze reis, zie Hand. 19v. De reis vond plaats in 54-58 na Chr. Bezoek van Galatië en Frygië, tot versterking van de discipelen. 

Te Efeze: Kring van Johannes-discipelen (discipelen, gedoopt door Johannes de Doper); prediking in de synagoge, drie maanden; daarna in de school van Tyrannus; (in Efeze en heel Azië preekt de apostel twee jaar onder joden en Grieken); de zonen van Sceva; de toverboeken verbrand; oproer van Demetrius.

Door Macedonië naar Griekenland. Vanuit Korinthe schrijft Paulus de brief aan de Romeinen. Dit gebeurde in het jaar 57/58 of 55/56[2]

Na drie maanden lang door de joden verhinderd te zijn, om naar Syrië te varen, keert hij door Macedonië terug; over land naar Filippi; per schip naar Troas (7 dagen; Eutychus); naar Assus; verder: Mitylene, Trogylium, Milete (afscheid van de ouderlingen van Efeze), Cos, Rhodus, Patara (nieuw schip). Van Patara naar Tyrus (7 dagen; derde schip); te Ptolemais. (1 dag); te Cesarea (verblijf bij Filippus; diens profeterende dochters, Agabus voorspelling); naar Jeruzalem.

Paulus te Jeruzalem, tot zijn dood in Rome

Indeling van deze tijd:

  1. Te Jeruzalem, Hand 21-23
  2. Te Cesarea, Hand 24-26
  3. Op reis naar Rome, Hand. 27-28:14
  4. Te Rome, Hand. 28:15-31

Paulus te Jeruzalem

Blijde ontvangst door de broeders; samenkomst met Jakobus; verhaal van Gods werk onder de heidenen. Paulus in de tempel; gegrepen en van de moordzuchtige joden gered; verantwoording voor het volk; de geseling en Paulus’ protest er tegen. Verantwoording voor de joodse Raad (de hogepriester Annanias, verdeeldheid tussen Farizeeën en Sadduceeën); samenzwering der joden om Paulus te doden, aan het licht gebracht door Paulus’ neef. Paulus door Claudius Lysias gezonden naar Ceasara, tot de stadhouder Felix. Hand. 21-23.

Paulus te Cesarea

Verhoor door Felix; beschuldigd door de joden met Tertullus als advocaat; Paulus’ verantwoording; beslissing uitgesteld en gevangenschap verlicht. Paulus voor Felix en Drusilla. Tweejarige gevangenschap. Porcius Festus volgt Felix op. Verantwoording voor Festus; het beroep op de keizer. Komst van Agrippa en Bernice; als gevangene naar Rome. Hand. 24-26.

Paulus op reis naar Rome

Ca. 61 n.C.[3] Van Cesarea per schip; vriendelijkheid van de hoofdman Julius; naar Sidon, langs Cyprus, door de Silicische zee, naar Myra in Lycië (overgang in een schip naar Italië); aankomst in Kreta (kaap Salmone; Schone Havens bij Lasea; het plan om te Fenix te overwinteren mislukt door de storm Euroclydon); langs Clauda; storm en schipbreuk in de Adriatische zee (dat is de Ionische zee, volgens de Kanttekening op Hand. 27: 27). Hand. 27.

Stranding op Malta (276 personen, vuur, adder, barbaren, Publius’ vader); na 3 maanden wachten met een nieuw schip over Syracuse en Regium naar Puteoli; verblijft daar 7 dagen bij de broeders; te voet naar Rome. Hand. 28:1-14.

Paulus te Rome

Ca. 62-64[3]. Ontmoeting van de broeders bij de Appiusmarkt. Zijn onderhoud met de joden, en prediking van Christus aan hen. In eigen gehuurde woning, geketend aan een soldaat (Ef. 6: 20), predikt hij gedurende twee jaren het Koninkrijk Gods aan allen die tot hem komen. Hand. 28:15-31.

Paulus gedood, 2 Tim. 4:6, volgens sommigen in 64 n.C., volgens anderen na vrijlating en tweede gevangenschap, in 67 n.C.

Dienst van Johannes

Met de openbaring van Jezus aan Johannes op Patmos en de beschrijving daarvan door deze apostel, is de Godsopenbaring, in woord en geschrift, voleindigd.

Kort vóór of na de dood van Paulus vestigde Johannes zich te Efeze; hij werd naar het eiland Patmos  verbannen  onder  keizer  Domitianus,  81-96,  waar  hij  de  openbaringen van Jezus Christus ontving; keerde naar Efeze terug, en stierf in hoge ouderdom nadat hij zijn drie Brieven en het boek Openbaringen geschreven had.

Intussen hadden de jodenchristenen stad en tempel zien verloren gaan, door de verwoesting van Jeruzalem. Mede door de arbeid van Johannes kwam er nu grote toenadering tussen hen en de christenen uit de heidenen.

Bronnen

C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis. Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009. Bewerking van de uitgave uit 1929, door J. Pluimers. Tekst hiervan is, onder toestemming, verwerkt.

Bijbelsch Handboek en Concordantie (Rotterdam: J.M. Bredée, derde druk, 1935), blz. 140v. Hiervan is tekst onder wijziging verwerkt.

IJsbrand van Hamelsveld, Historisch handboekje van den Bijbel. Amsterdam: Ten Brink & De Vries, 1830. Onder wijziging is tekst verwerkt van blz. 155-156.

Voetnoten

  1. Benjamin Elliott Nicholls, Handleiding bij het lezen van den Bijbel. Uit het Engelsch (Amsterdam: H. Höveker, 1863), blz. 427.
  2. Deze paren jaartallen worden genoemd in de inleiding op de Romeinenbrief in de TELOS-vertaling (1982).
  3. 3,0 3,1 Bijbelsch Handboek en Concordantie (Rotterdam: J.M. Bredée, derde druk, 1935), blz. 163.