Bijbelse geschiedenis van het Nieuwe Testament: verschil tussen versies

k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(21 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 16:
De periode bestrijkt de jaren ca. 1 tot 31.
 
''Een engel kondigt de geboorte van Johannes aan. Deze '[[Johannes de Doper]]''' is de voorloper en wegbereider van Heer Jezus. EenLuk. engel kondigt de geboorte van Johannes aan1:5-25. Geboorte, besnijdenis, naamgeving en kenschetsing door Zacharia’s profetie.
 
De aankondiging omtrent Christus' geboorte, Luk. 1:26-38.
Jezus' '''geboorte''': de Zaligmaker wordt, overeenkomstig de profetie, te Bethlehem in Juda geboren, uit een maagd. Door Maria is Jezus uit de lendenen van koning David, de lijn van Nathan (Luk. 3); door zijn pleegvader Jozef is Jezus de erfgenaam van het troonrecht, in de lijn van Salomo (Matth. 1).
 
Ontmoeting van Maria en Elizabeth, Luk. 1:39-56.
Zijn '''voorstelling''' in de tempel: De Zaligmaker wordt gesteld onder de Wet (Gal. 4 :4), door Zijn besnijdenis en Zijn voorstelling in
 
Geboorte van Johannes de Doper, besnijdenis, naamgeving en kenschetsing door Zacharia’s profetie, Luk. 1:57v.
de tempel (Ex. 13 :2; Lev. 12 :8). Zijn ouders brengen een offer der armen. De oude Simeon en zijn profetie aangaande Jezus.
 
In Nazareth overweegt Jozef te scheiden van zijn zwangere verloofde Maria. Een engel verschijnt aan Jozef om hem daarvan af te houden. Matth. 1:18v.
De heidenwereld zendt haar eerstelingen, om de Koning der Joden te aanbidden: het '''bezoek der Wijzen''' uit het oosten. Uit de berekening van Herodes is duidelijk, dat het bezoek der Wijzen veel later dan de voorstelling in de tempel moet hebben plaatsgevonden. Gods leiding van, en openbaring aan de Wijzen.
 
<u>Jezus' geboorte</u>: de Zaligmaker wordt, overeenkomstig de profetie, te Bethlehem in Juda geboren, uit een maagd. Luk. 2:1-20. Door Maria is Jezus uit de lendenen van koning David, de lijn van Nathan (Luk. 3:23-38); door zijn pleegvader Jozef is Jezus de erfgenaam van het troonrecht, in de lijn van Salomo (Matth. 1:1-17).
[[Herodes de Grote]] vreest voor de geboren Koning. Op zijn bevel worden in het gebied van [[Bethlehem]] de kinderen tot twee jaar oud gedood: de '''kindermoord''' van Bethlehem. Het Kind Jezus echter wordt veilig bewaard en naar '''[[Egypte]]''' geleid.
 
Herders in de velden bij Bethlehem zien een engelen verschijnen die spreken van de geboorte van de Heiland, Luk. 2:8-20.
Herodes de Grote sterft in 4 na Chr. Hierna wordt het joodse land '''verdeeld''' werd onder zijn zonen: Archelaüs kreeg Judea, Samaria en Idumea, met de koningstitel; Herodes Antipas werd viervorst over Galilea en Perea; Filippus viervorst over Iturea, Trachonitus enz. 
 
<u>Baby Jezus in de tempel.</u> De besnijdenis van Jezus en zijn voorstelling in de tempel. Hierdoor wordt de Zaligmaker gesteld onder de Wet (Gal. 4 :4; Ex. 13 :2; Lev. 12 :8). Zijn ouders brengen een offer der armen. Twee vrome bejaarden, Simeon en Anna, erkennen hem als de Christus. Simeon profeteert aangaande Jezus. Luk. 2:21-40.
Jozef keert niet naar Bethlehem terug, uit vrees voor koning Archelaüs. Jozef vestigt zich te '''[[Nazareth]]''', in het gebied van Herodes Antipas. Van Jezus’ jeugd is weinig vermeld in de Schrift, alleen Zijn bezoek aan de tempel op 12-jarige leeftijd.
 
<u>Wijzen uit het Oosten</u> komen Jezus zoeken, Matth. 2:1-12. De heidenwereld zendt haar eerstelingen, om de Koning der Joden te aanbidden. Gods leiding van, en openbaring aan de Wijzen. Zij vinden de Koning der Joden in Bethlehem. Uit de berekening van Herodes is duidelijk, dat het bezoek der Wijzen veel later dan de voorstelling in de tempel moet hebben plaatsgevonden.
Jezus' openbare bediening begint op zijn 30e jaar. Johannes de Doper getuigt van de Messias.
 
<u>Vlucht naar Egypte.</u> [[Herodes de Grote]] vreest voor de geboren Koning en wil hem doden. Jozef en Maria vluchtten met hun kind naar [[Egypte]], Matth. 2:13-15.
 
<u>Kindermoord.</u> Op Herodes' bevel worden in het gebied van [[Bethlehem]] de kinderen tot twee jaar oud gedood: de kindermoord van Bethlehem, Matth. 2:16-18.
 
<u>Dood van Herodes.</u> Herodes de Grote sterft in 4 na Chr. Hierna wordt het joodse land verdeeld werd onder zijn zonen: Archelaüs kreeg Judea, Samaria en Idumea, met de koningstitel; Herodes Antipas werd viervorst over Galilea en Perea; Filippus viervorst over Iturea, Trachonitus enz. 
 
<u>Terugkeer van Jezus uit Egypte naar Nazareth</u>. Jozef keert niet naar Bethlehem terug, uit vrees voor koning Archelaüs, maar vestigt zich te '''[[Nazareth]]''', in het gebied van [[Herodes Antipas]], de zoon van [[Herodes de Grote]], Matth. 2:19v, Luk. 2:39.
 
In het jaar 6 na Chr. werd [[Archelaüs]], de zoon van Herodes de Grote, door de Romeinen afgezet en verbannen. Na zijn afzetting werden Samaria, Judea en Idumea in dat jaar de Romeinse provincie Iudaea (Judea).
 
<u>12-jarige Jezus in de tempel.</u> Van Jezus’ jeugd is weinig vermeld in de Schrift, alleen Zijn bezoek aan de tempel op 12-jarige leeftijd, Luk. 2:40
 
<u>Pilatus wordt landvoogd.</u> In 26 na Chr. kwam [[Pontius Pilatus]], als Romeins landvoogd, van wege keizer [[Tiberius]], het Joodse land besturen.
 
<u>Optreden van Johannes de Doper.</u> In 28 na Chr., in het vijftiende regeringsjaar van Tiberius, begon Johannes, nu omtrent dertig jaren oud zijnde, te prediken in de woestijn van Juda, en degenen, die zijn boodschap aannamen‚ te dopen, waarom hij ''de Doper'' genoemd wordt. Hij was, als de voorloper van de Messias, gelijk een van de oude profeten, van de gewone leefwijze der mens, in kleding en voedsel, onderscheiden, en hield zich op in de woestijn. Zijn prediking behelsde dat het rijk van God en de komst van de Messias op handen was, en dat men zich moest bekeren, om zich daartoe voor te bereiden en er deel aan te hebben. Tevens kondigde bij de ongelovigen en de huichelachtige Farizeeën Gods oordelen aan. Een menigte mensen liet zich door hem dopen, en in het algemeen werd hij voor een profeet erkend (Matth. 3:1-12, Mark. 1:2-8, Luk. 3:1-18).
 
==== Van Jezus' doop tot Zijn offerdood ====
Regel 44 ⟶ 60:
 
===== Van Zijn doop tot de tempelreiniging: enkele maanden =====
Jezus’ openbaar optreden wordt voorbereid door: de prediking en dooppraktijk van Johannes de Doper en diens getuigenis aangaande Christus, gevolgd door de verzoeking in de woestijn.
* Zijn doop door Johannes de Doper, Matt. 3: 13v., Mark. 1 :9v., Luk. 3:21,22
* Zijn verzoeking in de woestijn door de Satan, Matth. 4 : 1v., Mark. 1:12-13, Luk. 4 :1v.
* De roeping van de eerste discipelen: Johannes, Andreas, Petrus, Filippus, Nathanaël, Joh. 1 :35v.
* Zijn eerste wonder, te Kana in Galilea, Joh. 2 :1-12.
 
<u>Prediking van Johannes de Doper</u> en zijn getuigenis aangaande Christus. Matth. 3:1-12, Mark. 1:1—8, Luk. 3:1—18, Joh. 1: 6-34.
 
<u>Jezus' doop door Johannes</u>, Matt. 3:13-17, Mark. 1:9-11, Luk. 3:21-23.
 
Onder degenen die door Johannes in de Jordaan gedoopt werden, bevond zich Jezus, die nu‚ insgelijks, omtrent dertig jaren oud. Toen deze doop verricht was‚ daalde de goddelijke Geest, in een lichamelijke gedaante, als een duif, op Jezus, en men hoorde de stem van God uit de hemel, die Hem voor Zijn geliefde zoon. Zo werd Jezus tot zijn taak ingewijd. De plaats waar hij in de Jordaan gedoopt werd was bij [[Bethabara|Bethanië (Bethabara)]] aan de Jordaan. Daar had misschien ook de ark gerust bij de doortocht van het volk Israël door de Jordaan.<ref>Benjamin Elliott Nicholls, ''Handleiding bij het lezen van den Bijbel. Uit het Engelsch'' (Amsterdam: H. Höveker, 1863), blz. 427.</ref>
 
<u>Verzoeking van Jezus</u> in de woestijn van Judea, Matth. 4:1-11, Mark. 1:12-13, Luk. 4 :1-13.
 
Om Hem daartoe verder te bereiden, werd Hij in de woestijn, waarheen Hij door de Geest gedreven was en veertig dagen vastte, door de duivel verzocht. Na alle verzoekingen te hebben doorstaan en overwonnen, kwamen engelen, die Hem dienden.
 
<u>Getuigenis van Johannes de Doper aangaande zichzelf en de Heer.</u> Joh. 1:19-34.
 
<u>De eerste discipelen.</u> Andreas, Simon (Petrus), Filippus, Nathanaël. Plaats: Bethanië aan de Jordaan. Joh. 1:35-52.
 
<u>De bruiloft te Kana</u> in Galilea. Jezus' eerste wonder. Joh. 2 :1-11.
 
Bezoek van Jezus aan Kapernaüm, Joh. 2:12
===== Van het eerste tot het tweede Paasfeest =====
Deze tijd duurt ongeveer 14 maanden. De eerste 8 maanden werkt de Heer in Judea, daarna ongeveer een ½ jaar in Galilea.
Regel 55 ⟶ 84:
a) Zijn arbeid te Jeruzalem en in Judea, 8 maanden.
 
<u>Naar Jeruzalem.</u> Aanstaand paasfeest; opgaan naar Jeruzalem, Joh. 2:13.
De tempelreiniging, waar Hij Zich aan Israël openbaart als de Messias, de Zoon van de Vader (Joh. 2 :13v.). Nicodémus bij Jezus, Joh. 3 :1-21.
 
<u>Tempelreiniging.</u> Het huis van God te Jeruzalem een huis van koophandel. De tempelreiniging, waar Hij Zich aan Israël openbaart als de Messias, de Zoon van de Vader (Joh. 2 :14-23).
 
<u>Nicodémus.</u> Gesprek van Jezus met Nicodémus te Jeruzalem, Joh. 3 :1-21.
 
Omdat Jeruzalem Hem niet aanneemt, gaat Jezus naar het omliggende land van Judea, waar Hij met Zijn discipelen predikt en doopt, Joh. 3 :26v.
 
<u>Johannes de Doper.</u> Laatste getuigenis van Johannes de Doper aangaande Jezus, Joh. 3:32-36.
 
Gevangenneming van Johannes de Doper, Matth. 4:13; 14:3-5; Mark. 1:14; 6:17-20; Luk. 3:19-20.
 
<u>In Samaria.</u> Na de gevangenneming van Johannes vertrekt Jezus van Judea (Joh. 3:22) door Samaria naar Galilea, Matth. 4 :12, Joh. 4:3-4.
 
Jezus in Samaria. Gesprek met een Samaritaanse vrouw te Sichar. De oogst en de werklieden. Joh. 4 :1-42.
Omdat Jeruzalem Hem niet aanneemt, gaat Jezus naar het land van Judea, waar Hij met Zijn discipelen predikt en doopt, Joh. 3 :26v.
 
Na<u>Naar deGalilea.</u> gevangennemingTwee vandagen Johannesdaarna vertrektgaat HijJezus naar Galilea, MatthJoh. 4:43-46, :12Luk. Door Samaria4: gesprek met de Samaritaanse vrouw14-15, JohMark. 4 1:114-3015.
 
b) Zijn arbeid in Galilea, ongeveer ½ jaar.
 
Uitgezonderd de reis van en naar het tweede paasfeest, heeft Jezus van nu af tot enkele maanden vóór Zijn dood in Galilea gearbeid, dat is ongeveer 2 jaar. Hiervan vóór het tweede Paasfeest: ½ jaar. Voornaamste feiten:
 
<u>Zoon van een hoveling.</u> Jezus geneest te Kana de zoon van de hoveling uit Kapernaüm, Joh. 4:46-51
Voornaamste feiten: Jezus geneest te Kana de zoon van de hoveling uit Kapernaüm, Joh. 4:46 v.; openbaart Zich in Nazareths synagoge als de Messias, Luk. 4 :16 v.; neemt Zijn woonplaats te Kapernaüm, Matth. 4 :13; roept Simon en Andreas, Johannes en Jakobus; (de wonderbare visvangst symbool en profetie, Luk. 5, verg. Joh. 21); geneest een melaatse en een geraakte; roept Levi (Mattheüs), Matth. 9.
 
Jezus ontwijkt. Prediking in Galilea: in Nazareths synagoge openbaar Hij zich als de Messias, Mark 6:1 Luk. 4 :14-30. Hij neemt daarna Zijn woonplaats te Kapernaüm, Matth. 4 :13, Luk. 4:31.
 
Roeping van Simon en Andreas, Johannes en Jakobus tot apostelen. De wonderbare visvangst (symbool en profetie), Matt. 4:18-22, Mark. 1:16-20, Luk. 5:1-11 (verg. Joh. 21).
 
De Heer bevrijdt een bezetene in de synagoge te Kapernaüm, Mark. 1:21-38, Luk. 4:31-37.
 
Hij geneest een melaatse en een geraakte; roept Levi (Mattheüs), Matth. 9.
 
Hij geneest de schoonmoeder van Petrus in diens huis te Kapernaüm, Matth. 8:14-15, Mark. 1:29-31, Luk. 4:38-39.
 
De avond van de eerste dag te Kapernaüm, Matth. 8:16-17, Mark. 1:32-34, Luk. 4:40-41.
 
Jezus reist rond, bidt in een woeste plaats. Mark. 1:35-38, Luk. 4: 42-43.
 
Jezus reist door Galilea. Matth. 4:23-25, Mark. 1:39, Luk. 4:44.
 
Jezus geneest een melaatse in Galilea. Matth. 8:1-4, Mark. 1:40-45, Luk. 5:12-16.
 
Jezus geneest een verlamde genezen in een huis te Kapernaüm. Matth. 9:1—8, Mark. 2:1—12, Luk. 3:17—26.
 
Jezus roept Levi (Mattheüs) om Hem te volgen. Matth. 9: 9-13, Mark. 2:13—17, Luk. 3:27—32.
 
Jezus' maaltijd met tollenaars en zondaars te Kapernaüm. Matth. 9:10—17, Mark. 2:15—22, Luk. 5 : 29—39.
 
Jezus maakt blinden ziende en een stomme sprekende, Matth. 9:27-34.
 
===== Van het tweede Paasfeest tot het Loofhuttenfeest van het volgende jaar =====
Regel 71 ⟶ 138:
 
====== Van het tweede Paasfeest tot aan de Bergrede ======
Te Jeruzalem: genezing van de 38-jarige kranke in Bethesda, Joh. 5 :1-9. Vijandschap van de joden, Joh. 5 :15-18. Terug naar Galilea. Roeping van de 12 apostelen. De Bergrede, Matth. 5-7.
 
Op de eerste van de zeven sabbatten ('tweede-eerstesabbat', Luk. 6:1) na het paasfeest hebben de discipelen honger en plukken korenaren. Matth. 12:1-8, Mark. 2: 23—28, Luk. 6:1—3.
 
Op de sabbat, in een synagoge, geneest Jezus een verschrompelde hand. De [[farizeeën]] en [[herodianen]] beraadslagen om Hem om te brengen. Matth. 12:9—14, Mark. 3 :1—6, Luk. 6: 6—11.
 
Jezus trekt zich terug naar het meer van Tiberias. Een grote volksmassa uit allerlei landstreken komt bij Hem. Hij geneest velen en drijft onreine geesten uit. Deze schreeuwen dat Hij de Zoon van God is. Mark. 3:7-12.
 
Jezus brengt op een berg de nacht door in gebed. Daarna roept hij 12 discipelen, die bij Hem moeten blijven en die hij zal uitzenden om te prediken en om demonen uit te drijven. Matth. 12: 15-21; 10: 2-4; Mark. 3: 7—19; Luk. 6 :12—19.
 
De Bergrede, Matth. 5-7, Luk. 6:20-49.
 
====== Van de Bergrede tot het derde Paasfeest ======
In Kapernaüm terug. Genezing aldaar van de knecht van een hoofdman, Matth. 8:5-13, Luk. 7 :1—10.
In Kapernaüm terug: vele wonderen en tekenen: de storm op zee gestild, Luk. 8 :22 v.; de 70 discipelen uitgezonden en hun terugkomst, Luk. 10; de bezetene in Gadara genezen, Matth. 8 :28 v.; Jairus’ dochtertje opgewekt, Matth. 9; bezoek van de discipelen van Johannes de Doper; de steden bedreigd in welke Zijn krachten geschied waren, Matth. 11; beschuldiging van de Farizeeën, dat Hij de duivelen uitwerpt door Beëlzebul, Matth. 12 :24v.; prediking van nu af door gelijkenissen, Matth. 13; de twaalven uitgezonden, Matth. 10; de 5000 gespijzigd, Matth. 14 :13 v.; de rede in de synagoge te Kapernaüm; velen gaan
 
Op weg naar Jeruzalem. Opwekking van de zoon van een weduwe te Naïn. Luk. 7:11-17.
terug, de twaalf discipelen blijven, Joh. 6 :24 v.
 
Te Galilea ontvangst van afgezonden door Johannes de Doper, Matth. 11:1-19, Luk. 7: 18-35.
 
De storm op zee gestild, Matth. 8:18-27, Mark 4:35-41, Luk. 8:22-25.
 
De 70 discipelen uitgezonden en hun terugkomst, Luk. 10
 
De Heer Jezus bevrijdt een bezetene in Gadara. De onreine geesten varen in een kudde varkens. Matth. 8:28-34, Mark. 5:1-20, Luk. 8:26-39.
 
De Heer Jezus geneest een bloedvloeiende vrouw, en wekt het dochtertje van de synagoge-overste Jaïrus op, Matth. 9:18-26, Mark. 5:21-43, Luk. 8:40-56.
 
Te Kapernaüm verwijten aan Chorazin en Bethsaïda, Matth. 11 :20-24, Luk. 10: 12-15.
 
Het zachte juk van Christus, Matth. 11:25-30, Luk. 10: 21—24.
 
De Heer op het pinksterfeest te Jeruzalem, Joh. 5.
 
Een man te Jeruzalem, die 38 jaren ziek was, genezen, Joh. 5.
 
Opnieuw in Galilea (Van Pinkster tot de Verheerlijking, 1 jaar).
 
Na de terugkomst van het Pinksterfeest, in het huis van Simon de Farizeeër te Kapernaüm, Luk. 7: 36-50.
 
Door Galilea. Vrouwen vergezellen Jezus. Weer thuis. Luk. 8:1-3.
 
Genezing van een bezetene te Kapernaüm, die blind en stom was. Beschuldiging van de schriftgeleerden, dat Hij de duivelen uitwerpt door Beëlzebul. De zonde tegen de Heilige Geest. Matth. 12:22-37, Mark. 3:20-30, Luk. 11:14-28.
 
De vraag om een hemelteken; het teken van Jona. Matth. 12:38-45, Luk. 11:29—36.
 
De lijfelijke en geestelijke verwanten van Jezus. Matth. 12:46-50, Mark. 3:31-35, Luk. 8:19—21.
 
Jezus leert bij het meer van Tiberias door gelijkenissen: a. de Zaaier, b. het onkruid onder de tarwe, c. het mosterdzaad, d. het zuurdesem, e. de lamp, f. de schat in de akker, g. de parel van grote waarde, h. het visnet. Van nu af leert hij door gelijkenissen. Matth. 13: 1—52, Mark. 4:1—34, Luk. 8:4—18, Luk. 13:18—21.
 
Oogst en arbeiders. Te Nazareth weinig geloof. Matth. 13:54-58. Mark. 6:1-6. Luk. 4:16-30.
 
De twaalven uitgezonden, hun reis. Matth. 10, Mark. 6:7-13, Luk. 9:1-6.
 
Herodes' ontroering als hij van Jezus hoort. Mededeling van de dood van Johannes de Doper. Matth. 14: 1,2, 6-12, Mark 6:21-29, Luk. 7:7-9.
 
Vijfduizend mensen door Jezus wonderdadig gespijzigd, Matth. 14 :13-21; Mark. 6:30-44; Luk. 9:10-17; Joh. 6:1-14.
 
Terugvaart van de apostelen. Jezus wandelt op de zee van Tiberias. Matth. 14:22-36; Mark. 6:45-56; Joh. 6:15-21.
 
De rede in de synagoge te Kapernaüm, en op de vlakte. Over het brood van het leven. Velen gaan terug, de twaalf discipelen blijven. Joh. 6 :22-71.
 
Antwoord aan farizeeën en schriftgeleerden, te Kapernaüm, over de overleveringen van de ouden; over reinigingen en overleveringen; Matth. 15:1-20, Mark. 7:1-23.
 
====== Van het derde Paasfeest tot de verheerlijking op de berg ======
Zie hiervoor Matth. 15 en 16.
Zie hiervoor Matth. 15 en 16. Reis naar de omstreken van Tyrus en Sydon; de Kananese vrouw; genezing aan de zee van Galilea van vele kreupelen, blinden enz.; spijziging van de 4000; Farizeeën en Sadduceeën begeren een teken van de hemel, Matth. 15. Te Cesarea-Filippi wordt Simon Petrus zaliggesproken; voorzegging van Zijn lijden, sterven, opstanding en wederkomst, Matth. 16.
 
Reis naar de omstreken van Tyrus en Sidon.
 
De SyroFenicische (Kananese) vrouw haar bezeten dochtertje. Daar, in Fenicië, bevrijdt Jezus het kind op afstand. Matth. 13:21—28, Mark. 7 : 24—30.
 
In Dekápolis geneest Jezus een dove, die moeilijk spreekt. Mark. 7:31-37.
 
Genezing aan de zee van Galilea van vele kreupelen, blinden enz. Spijziging van de 4000 mannen (ongeteld vrouwen en kinderen). Matth. 15: 29-38. Mark. 8: 1—9.
 
Jezus gaat scheep met zijn leerlingen en komt in [[Dalmanútha]] (Magadan), Matth. 15:39, Mark. 8: 10.
 
In het gebied van Magadan begeren farizeeën en sadduceeën van Jezus een teken van de hemel, Matth. 16:1-4, Mark. 8 :11 en 12.
 
Jezus waarschuwt zijn leerlingen voor de zuurdesem van de [[farizeeën]] en [[sadduceeën]] (van [[Herodes]]), Matth. 16:5—12, Mark. 8: 13-21.
 
Te Bethsaida geneest Jezus een blinde, Mark. 8:22-26.
 
Te Caesarea-Filippi wordt Simon Petrus, die belijdt dat Jezus de Zoon van God is, zaliggesproken; Matth. 16 :13—20, Mark. 8 : 87—30, Luk. 9: 18—21.
 
Jezus voorzegt de eerste maal Zijn lijden, sterven, opstanding en wederkomst, Matth. 16:21-28, Mark. 8: 31-38, Luk. 9 :22-27.
 
====== Van de verheerlijking op de berg tot het vertrek uit Galilea ======
De laatste werkzaamheid in Galilea. Zie hiervoor Matth. 17 en 18; Mark. 9; Luk. 9 :28 v. Van de verheerlijking op de berg tot het Loofhuttenfeest is ± ½ jaar.
 
Drie discipelen ontvingen een vooruitblik op Jezus' komst (= de komst van Gods koninkrijk) in heerlijkheid; Matth. 17 : 1-13, Mark. 9:8-13, Luk. 9 :28-36.
 
Een maanzieke jongen, welke de discipelen niet konden genezen, wordt te Caesarea-Filippi door Jezus van de duivel verlost; Matth. 17: 14-21, Mark. 9:14—29, Luk. 9: 37—43a.
 
Jezus voorzegt (2e maal), in Galilea, zijn lijden, dood en opstanding; Matth. 17: 22, 23, Mark. 9: 30-32, Luk. 9: 43b—45.
 
Terug in Kapernaüm. Betaling van de schatting; de stater in de bek van de vis; Matth. 17 : 24-27.
De verheerlijking, geen verzoeking, maar openbaring van Zijn heerlijkheid. Een maanzieke jongen, welke de discipelen niet konden genezen, wordt door Jezus van de duivel verlost; de discipelen worden onderwezen over de kracht van het geloof, over bidden en vasten, over Zijn lijden, sterven en opstanding, Matth. 17.
 
Terug te Kapernaüm: de stater in de vis; deDe twist van de discipelen, wie de meeste zou zijn; onderwijs daarover, en over de ergernissen; de gelijkenis van het verloren schaap; hoe menigmaal men vergeven moet, aangedrongen door de gelijkenis van de onbarmhartige dienstknecht, Matth. 17 en 18.
 
====== De reis door Samaria naar Jeruzalem ======
Regel 109 ⟶ 258:
Te Bethanië, aan de overzijde van de Jordaan, ontvangt Hij de boodschap van Lazarus ziekte; blijft nog 2 dagen aldaar, reist naar Bethanië aan de Olijfberg, en wekt Lazarus op; velen geloven; anderen klagen Hem aan; Kajafas profetie; het Sanhedrin besluit tot Zijn dood, Joh. 11. Van nu af wandelt Hij niet meer vrijelijk onder de joden, maar gaat naar de stad Efraïm, ca. 2 ½ uur ten Noorden van Jeruzalem en verblijft daar met Zijn discipelen. In deze tijd gebeurt wat we lezen in Matth. 19, 20, Mark. 10, Luk 18 en 19.
 
Vraag aangaande de echtscheiding en de ongehuwde staat. Matth 19:1—12, Mark. 10:1-12, vlg. 1 Kor. 7.
Zes dagen voor het Pascha komt Hij weer te Bethanië; maaltijd bij Simon de melaatse; Maria zalft Hem tot een voorbereiding van Zijn begrafenis; haar daad tegenover Judas door Jezus verdedigd; Judas gaat tot de overpriesters, en verbindt zich Hem voor 30 zilverlingen te verraden, Matth. 26.
 
Jezus zegent kinderen, Matth. 19:13-15, Mark. 10:13—16, Luk. 18:15-17.
====== Van Jezus' intocht te Jeruzalem tot Golgotha (de lijdensweek) ======
Zie Matth. 21–27; Mark. 11-15; Luk. 19 :28–32; Joh. 12 – 19.
 
Een rijke jongeman vraagt Jezus wat hij moet doen om het eeuwig leven te beërven; Matth. 19:16-26, Mark. 10:17-27, Luk 18:18—27.
Zondag: de intocht te Jeruzalem; ’s avonds terug te Bethanië.
 
Het volgen van de Heer Jezus en het loon daarop, Matth. 19:27-30, Mark. 10:28-31, Luk. 18:28—30.
Maandag: de onvruchtbare vijgeboom vervloekt; tweede tempelreiniging; de vraag naar Zijn macht beantwoord met een vraag over de doop van Johannes.
 
De gelijkenis van de op verschillende uren gehuurde arbeiders, Matth. 20:1-16.
Dinsdag en woensdag: Jezus leert in de tempel; gesprekken met de overpriesters; gelijkenis van de boze landlieden; Grieken begeren Jezus te zien; de stem uit de hemel; voorspellingen aangaande het Koninkrijk der Hemelen, Jeruzalems verwoesting en het einde der wereld, Matth. 21–25, Mark. 12 en 13, Luk. 20 en 21, verg. Joh. 12.
 
Jezus spreekt voor de 3e maal van zijn aanstaand lijden, sterven en opstaan, Matth. 20:17-19, Mark. 10:32-34, Luk. 18:31-34.
Donderdag:
 
Het verzoek van de broers Jakobus en Johannes aan Jezus om naast Hem te mogen zitten in zijn heerlijkheid, Matth. 20:20-28, Mark. 10:35-45.
 
Jezus geneest twee blinden bij Jericho, Matth. 20 : 29-34, Mark. 10:46-52, Luk. 18:35-43.
 
Jezus bij de tollenaar Zacheüs te Jericho, Luk. 19:1-10.
 
De gelijkenis van de 10 ponden, Luk. 19:11-27. Plaats: Jeruzalem.
 
==== De lijdensweek ====
Zes dagen voor het Pascha (Paasfeest) komt Hij weer te Bethanië, Joh. 12:1.
 
''Zaterdag'': Avondmaaltijd bij Simon de melaatse in Bethanië; Maria zalft Hem tot een voorbereiding van Zijn begrafenis; haar daad tegenover Judas door Jezus verdedigd; Judas gaat tot de overpriesters, en verbindt zich Hem voor 30 zilverlingen te verraden. Matth. 26:6-13, Mark. 14:3-9, Joh. 12:1-8.
 
''Zondag'': de intocht te Jeruzalem; ’s avonds terug te Bethanië. Matth. 21:1-11, Mark. 11:1-11, Luk. 19:28-44, Joh. 12:12—19.
 
Maandag: de onvruchtbare vijgenboom vervloekt; tweede tempelreiniging; de vraag naar Zijn macht beantwoord met een vraag over de doop van Johannes. Matth. 21:12-22, Mark. 11:12-19.
 
''Dinsdag'': verschillende gesprekken:
 
a. over de kracht van het gelovige gebed, Matth. 21: 20—22, Mark. 11:20-26
 
b. het gezag van de Heer Jezus in twijfel getrokken, Matth. 21: 23 -27, Mark. 11 :27—33, Luk. 20:1—8.
 
c. de zoon die de wil van de Vader doet. Matth. 21:28—32.
 
d. de gelijkenis van den wijngaard, vgl. Jes. 3 en Ps. 80. Matth. 21:33—46, Mark. 12:1-12, Luk. 20:9—19.
 
e. de gelijkenis van de bruiloft, Matth. 22:1—14.
 
f. de 3 strikvragen aan de Heer (Matth. 22:15—40, Mark. 12:13—34, Luk. 20:20—40): de farizeeën en herodianen over de keizerlijke belasting, de sadduceeën over de huwen na de opstanding, de wetgeleerde naar het grootste gebod in de Wet.
 
g. de tegenvraag van den Heer, Matth. 22: 41—46, Mark. 12:35-37, Luk. 20:21—44.
 
''Woensdag'': Grieken begeren Jezus te zien; de stem uit de hemel; voorspellingen aangaande het Koninkrijk der Hemelen, Jeruzalems verwoesting en het einde der wereld.
 
''Donderdag'':
* het Pascha; de voetwassing; het Avondmaal; Judas ontdekt; afscheidsredenen, Joh. 13-16;
* het hogepriesterlijk gebed, Joh. 17;
Regel 140 ⟶ 325:
* begrafenis
* het graf verzegeld en bewaakt.
Voor het graf werd een zware ronde steen gewenteld, die alleen door meerdere personen kon worden bewogen. Ook werd er een wacht van Romeinse soldaten gesteld, om te voorkomen dat familie of vrienden het lichaam zouden wegnemen.
 
==== Van Zijn opstanding tot Zijn hemelvaart ====
Regel 195 ⟶ 381:
De zendingsreizen van Paulus worden beschreven in Hand. 13-20. De eigenlijke zending onder de heidenen is begonnen in Antiochië, dat nu het middelpunt van het zendingswerk wordt.
 
===== EerstePaulus' eerste zendingsreis, Hand. 13-14 =====
De eerste zendingsreis van Paulus is beschreven in Hand. 13 en 14 en was van 45-47 na Chr. Deze reis beperkt zich tot Klein-Azië. Paulus en Barnabas hebben (tot [[Perge]]) [[Johannes Markus]] tot een dienaar. Van [[Antiochië (Syrië)|Antiochië]] (Syrië) naar [[Seleucië]]; van hier per schip naar Cyprus ([[Salamis]]; [[Pafos]]: de stadhouder Sergius Paulus, de tovenaar [[Elymas]]); verder naar Perge: Johannes Markus gaat terug; dan naar [[Antiochië (Pisidië)|Antiochië]] in Pisidië: prediking in de synagoge, daarna ook tot de heidenen; vervolgens naar [[Iconium]], Lystre[[Lystra]] en [[Derbe]]. Van Derbe terug door Lystre, Iconium, Antiochië in Pisidië, Perge naar Attalië[[Attalia]] en vandaar per schip naar Antiochië.
[[Bestand:Paulus eerste zendingsreis-Access Foundation.jpg|geen|miniatuur|1024x1024px]]
 
===== De apostolische kerkvergadering, Hand. 15 =====
De apostolische kerkvergadering te Jeruzalem vinden we in Hand. 15 en vond in 50 na Chr. plaats. Paulus en Barnabas worden er vanuit Antiochië heen gezonden over de besnijdenisvraag, door een joods-christelijke partij opgeworpen in de gemeente van Antiochië. Uitgebreide discussie; erkenning van Paulus’ apostelambt; brief aan de gemeente van Antiochië; Paulus en Barnabas, vergezeld van Judas Barnabas en Silas, brengen een brief over naar Antiochië.
 
===== Paulus' tweede zendingsreis, Hand. 16-18 =====
Paulus’ apostelambt; brief aan de gemeente van Antiochië; Paulus en Barnabas, vergezeld van Judas Barnabas en Silas, brengen een brief over naar Antiochië.
 
===== Tweede zendingsreis, Hand. 16-18 =====
Deze reis is beschreven in Hand. 16-18 en vond plaats in 52-54 na Chr. Voor het begin van de tweede zendingsreis: verwijdering tussen Paulus en Barnabas over het meenemen van Johannes Markus. Barnabas gaat met Johannes Markus naar Cyprus. Paulus’ reisgenoten zijn Silas (Silvanus), Lukas (Hand. 16 :10v), en vanaf Lystre ook Timotheüs. 
 
Regel 209 ⟶ 394:
 
Terug over Efeze (van Korinthe tot Efeze vergezellen Aquila en Priscilla de apostel Paulus), Cesarea, Jeruzalem, naar Antiochië.
[[Bestand:Paulus tweede zendingsreis-Access Foundation.jpg|geen|miniatuur|1024x1024px]]
 
===== DerdePaulus' derde zendingsreis, Hand. 19v =====
Voor deze reis, zie Hand. 19v. De reis vond plaats in 54-58 na Chr. Bezoek van Galatië en Frygië, tot versterking van de discipelen. 
 
Regel 218 ⟶ 404:
 
Na drie maanden lang door de joden verhinderd te zijn, om naar Syrië te varen, keert hij door Macedonië terug; over land naar Filippi; per schip naar Troas (7 dagen; Eutychus); naar Assus; verder: Mitylene, Trogylium, Milete (afscheid van de ouderlingen van Efeze), Cos, Rhodus, Patara (nieuw schip). Van Patara naar Tyrus (7 dagen; derde schip); te Ptolemais. (1 dag); te Cesarea (verblijf bij Filippus; diens profeterende dochters, Agabus voorspelling); naar Jeruzalem.
[[Bestand:Paulus derde zendingsreis-Access Foundation.jpg|geen|miniatuur|1024x1024px]]
 
==== Paulus te Jeruzalem, tot zijn dood in Rome ====
Regel 225 ⟶ 412:
# Op reis naar Rome, Hand. 27-28:14
# Te Rome, Hand. 28:15-31
'''TePaulus te Jeruzalem, ​Hand 21-23'''
 
Blijde ontvangst door de broeders; samenkomst met Jakobus; verhaal van Gods werk onder de heidenen. Paulus in de tempel; gegrepen en van de moordzuchtige joden gered; verantwoording voor het volk; de geseling en Paulus’ protest er tegen. Verantwoording voor de joodse Raad (de hogepriester Annanias, verdeeldheid tussen Farizeeën en Sadduceeën); samenzwering der joden om Paulus te doden, aan het licht gebracht door Paulus’ neef. Paulus door Claudius Lysias gezonden naar Ceasara, tot de stadhouder Felix. Hand. 21-23.
 
'''TePaulus te Cesarea, Hand. 24-26'''
 
Verhoor door Felix; beschuldigd door de joden met Tertullus als advocaat; Paulus’ verantwoording; beslissing uitgesteld en gevangenschap verlicht. Paulus voor Felix en Drusilla. Tweejarige gevangenschap. Porcius Festus volgt Felix op. Verantwoording voor Festus; het beroep op de keizer. Komst van Agrippa en Bernice; als gevangene naar Rome. Hand. 24-26.
 
'''OpPaulus op reis naar Rome, Hand. 27–28:14'''
 
Ca. 61 n.C.<ref name=":0">''Bijbelsch Handboek en Concordantie'' (Rotterdam: J.M. Bredée, derde druk, 1935), blz. 163. </ref> Van Cesarea per schip; vriendelijkvriendelijkheid van de hoofdman Julius; naar Sidon, langs Cyprus, door de Silicische zee, naar Myra in Lycië (overgang in een schip naar Italië); Aankomstaankomst in Kreta (kaap Salmone; Schone Havens bij Lasea; het plan om te Fenix te overwinteren mislukt door de storm Euroclydon); langs Clauda; storm en schipbreuk in de Adriatische zee (dat is de Ionische zee, volgens de Kanttekening op Hand. 27: 27);. strandingHand. op Milete (276 personen, vuur, adder, barbaren, Publius’ vader); na 3 maanden wachten met een nieuw schip over Syracuse en Regium naar Puteoli; verblijft daar 7 dagen bij de broeders; te voet naar Rome27.
 
Stranding op Malta (276 personen, vuur, adder, barbaren, Publius’ vader); na 3 maanden wachten met een nieuw schip over Syracuse en Regium naar Puteoli; verblijft daar 7 dagen bij de broeders; te voet naar Rome. Hand. 28:1-14.
'''Te Rome, Hand. 28:15-31'''
 
'''Paulus te Rome'''
Ontmoeting van de broeders bij de Appiusmarkt; onderhoud met de joden, en prediking van Christus aan hen. In eigen gehuurde woning, geketend aan een soldaat, Ef. 6: 20; predikende 2 jaren het Koninkrijk Gods aan allen die tot hem komen. Paulus gedood, 2 Tim. 4:6, volgens sommigen in 64, volgens anderen na vrijlating en tweede gevangenschap, in 67.
 
Ca. 62-64<ref name=":0" />. Ontmoeting van de broeders bij de Appiusmarkt. Zijn onderhoud met de joden, en prediking van Christus aan hen. In eigen gehuurde woning, geketend aan een soldaat (Ef. 6: 20), predikt hij gedurende twee jaren het Koninkrijk Gods aan allen die tot hem komen. Hand. 28:15-31.
 
Paulus gedood, 2 Tim. 4:6, volgens sommigen in 64 n.C., volgens anderen na vrijlating en tweede gevangenschap, in 67 n.C.
 
==== Dienst van Johannes ====
Regel 249 ⟶ 440:
 
== Bronnen ==
In dit lemma is, onder toestemming, gebruikt gemaakt van tekst uit: C. Lindeboom, ''Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis''. Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009. Bewerking van de uitgave uit 1929, door J. Pluimers. Tekst hiervan is, onder toestemming, verwerkt.
 
''Bijbelsch Handboek en Concordantie'' (Rotterdam: J.M. Bredée, derde druk, 1935), blz. 140v. Hiervan is tekst onder wijziging verwerkt.
 
IJsbrand van Hamelsveld, ''Historisch handboekje van den Bijbel''. Amsterdam: Ten Brink & De Vries, 1830. Onder wijziging is tekst verwerkt van blz. 155-156.
 
== VoetnootVoetnoten ==