Bijbelse oudheidkunde: verschil tussen versies

Regel 25:
In de dagen van Seth, na de geboorte van Enos, Gen. 4 :26, “begon men de Naam van de Heere aan te roepen”, d.w.z. er werd een begin gemaakt met de openbare godsdienstoefening. Op geregelde tijden kwam men samen tot gemeenschappelijke verering en offerande.
 
'''Altaren'''. Van de aartsvadersAbrahamaartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob, weten wij, dat zij op de plaats waar de Heere hun verscheen, of waar zij zich voor enige tijd dachten te vestigen, altaren bouwden, om God hun offers te brengen en daar in het gebed tot Hem te naderen, Gen. 12 :7; 13:4,18; 21 :33; 26 :25.
 
Deze altaren waren hoogten, gebouwd van ongehouwen stenen of van graszoden, en stonden in de open lucht of onder de schaduw van een boom. Het offer werd gebracht door de huisvader. Een speciaal ingesteld priesterschap kent de patriarchale tijd niet. De huisvader bouwde zelf het altaar, schikte het hout, en slachtte het offerdier, Gen. 22 :9,10. Dat soms offers van dieren gebracht werden, die een bepaalde leeftijd moesten hebben, blijkt uit Gen. 15 :9.