Claudius van Turijn: verschil tussen versies

83 bytes toegevoegd ,  4 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
(Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Claudius van Turijn''' (overleden ca. 829<ref>M.F. van Lennep, ''De hervorming in Spanje in de zestiende eeuw'' (Loosjes, 1901), blz. 12 noemt 839 als sterfjaar....')
 
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
'''Claudius van Turijn''' (overleden ca. 829<ref>M.F. van Lennep, ''De hervorming in Spanje in de zestiende eeuw'' (Loosjes, 1901), blz. 12 noemt 839 als sterfjaar.</ref>) was een Bijbelverklaarder (exegeet) en bisschop van Turijn (817-827), die ijverde tegen misstanden onder christenen, onder meer de verering van beelden.
 
Hij werd misschien geboren in Spanje<ref name=":0" />. Hij was niet<ref name=":0">[https://en.wikipedia.org/wiki/Claudius_of_Turin Claudius of Turin], en.wikipedia.org. Geraadpleegd 29 sept. 2019</ref>, zoals wel beweerd is, een leerling van Felix, de bisschop van de Noord-Spaanse stad Urgell, een der vaders van het [[Adoptianisme|adoptionisme]]. Claudius deelde diens denkbeelden over deze zaak niet.
 
Omstreeks 800 kwam hij naar het Frankenrijk. Kort voor de dood van Karel de Grote werd hij aan de hofschool van koning Lodewijk de Vrome in Aquitanië aangesteld, om de Bijbelboeken te verklaren.
 
Toen Lodewijk keizer was geworden, benoemde hij Claudius tot bisschop van de Italiaanse stad Turijn (817<ref>M.F. van Lennep, ''De hervorming in Spanje in de zestiende eeuw'' (Loosjes, 1901), blz. 12 noemt 820 als jaartal.</ref>), met de bijzondere opdracht in dat bisdom het, met allerlei bijgeloof vermengde, Christendomchristendom weer in zijn oorspronkelijke reinheid te herstellen. Met moed en ijver aanvaardde de nieuwe bisschop zijn taak. Hij ijverde tegen misstanden als de verering van heiligen, beelden en kruisen, en bedevaarten naar Rome. Hij deed zowel in prediking als geschrift van zijn reformatorische denkbeelden blijken, en zette ze, wat betreft de beelden, in daden om. Hij liet de beelden en wijgeschenken, waarmee de kerken te Turijn gevuld waren, ondanks de tegenstand van het volk, wegnemen en predikte krachtig tegen de verering van beelden, kruisen en relikwieën.
 
Geen wonder dat er overal grote beweging ontstond, toen deze zaak bekend werd. Claudius' vriend, de abt Theodemir, schreef hem om hem tegen ketterij te waarschuwen. Claudius werd aangeklaagd bij het Hof in Aken (de rijkshoofdstad) en zijn geschriften werden door Theodemir ter beoordeling opgezonden.
Regel 11:
Claudius antwoordde daarop met een uitgebreide apologie, waarvan excerpten zijn overgeleverd in de geschriften van twee van zijn tegenstanders, de Schot Dungal, leraar te Pavia, en Jonas, bisschop van Orleans. Deze [[apologie]] is onze hoofdbron voor de denkbeelden van Claudius. Zij werd, op last van Lodewijk de Vrome, aan enige geleerden voorgelegd, en door hen beoordeeld en verworpen. Toch werd niets verder tegen hem ondernomen; vermoedelijk heeft hij zich later enigszins voorzichtiger in woord en daad gedragen. Hij bleef tenminste de gunst van de keizer behouden en werkte tot aan zijn dood ongestoord in zijn [[diocese]] voort.
 
In zijne apologie schrijft Claudius o. a.: „in uw brief bericht u mij, dat zich uit Italië, tot in Gallië en Spanje, het gerucht verbreid heeft, dat ik een nieuwe, antikatholieke sekte heb gesticht; dit is geheel onwaar. Ik sticht geen sekte, doch verdedig integendeel de eenheid van de Kerk en predik de waarheid. Toen ik te Turijn kwam, vond ik de basilieken van die stad gevuld met beelden en afgoderijen, en ik alléenalléén ben begonnen te verwoesten wat allen aanbaden. Om die reden hebben zij de mond geopend om mij te lasteren en, indien de Heer mij niet had verdedigd, zeker, zij zouden mij levend hebben verslonden".
 
Het grote argument van Claudius tegen de beeldendienst zijn de woorden uit het tweede van de [[Tien Geboden]], en hij gaat voort: „indien wij de werken van de hand van God zelf reeds niet mogen aanbidden, hoeveel minder die, welke door mensen gemaakt zijn!"
 
En over de verering van het kruis: „het schijnt dat zij (de tijdgenootentijdgenoten van Claudius) in niets van hetgeen de Heiland betreft behagen scheppen, dan in hetgeen de Joden ook behaagde, namelijk zijn kruis. Zij komen nooit verder dan zijn dood, evenals ongelovigen, heidenen en Joden, en beschouwen Hem altijd aan het kruis, alsof zij zijn opstanding loochenen. Indien wij het kruis aanbidden, omdat Christus daaraan geleden heeft, laat ons dan ook de maagden aanbidden, omdat Hij uit een maagd geboren is, en de kribben, omdat Hij in een kribbe werd neergelegd, en de doeken, omdat Hij in doeken werd gewonden. Ook de schepen, omdat Hij menigmaal daarin voer en uit een scheepje leerde en in een schip sliep. Maar ook de ezels, omdat Hij, op een ezel rijdend, zijn intocht deed binnen Jeruzalem. En de lammeren. omdat van Hem gezegd werd: zie het Lam Gods; en de leeuwen, want van Hem is geschreven: de Leeuw, die uit de stam van Juda is, heeft overwonnen, enz".
 
Waar Claudius beschuldigd werd de bedevaarten naar Rome te veroordelen, verdedigt hij zich met deze woorden: „Ik keur de reis niet goed, maar veroordeel ze ook niet, omdat zij niet allen ten zegen, noch ook alien tot schade is. Zeer goed weet ik, dat velen, de woorden "u bent Petrus enz." verkeerd verstaand, het eeuwige leven menen te verwerven, door naar Rome te gaan. U blinden. keert weer tot dat ware licht, dat elk mens verlicht. komend in de wereld. Daar u dat licht niet ziet. wandelt u in de duisternis en weet niet waar u heengaat, omdat de duisternis uw ogen verblindt. Niet hij moet "apostolisch" genoemd worden, die op de stoel van de apostelen gezeten is, maar hij, die de bediening van de apostelen vervult. De Heiland zegt: de Schriftgeleerden en farizeeën zijn gezeten op de stoel van Mozes; daarom, al wat zij u zeggen dat u houden zult, houdt dat en doet het. maar doet niet naar hun werken, want zij zeggen het en doen het niet".