Ergernis betekent 1. ontstemming, zich ergeren, de toestand van geërgerd zijn, irritatie; 2. wat aanleiding geeft tot ergernis, iets aanstootgevends; aanleiding tot vallen of struikelen.

Ergernis betekende oudtijds en nu nog op onderscheidene plaatsen in de Bijbel het voorbeeld, de aansporing tot boosheid, hetgeen waardoor men anderen verergert, erger maakt, dat is slechter maakt. Thans neemt men het meer in de zin van de onaangename gewaarwording die door zulk een slecht voorbeeld bij de goeden wordt verwekt. Ergernis is dan meer de kwetsing van het zedelijke gevoel. Ergernis komt komt dus nader bij aanstoot, dat de smartelijke aandoening van een botsing te kennen geeft, zoals in 'steen des aanstoots'. 'Ergernis' ziet tegenwoordig meer op het gevoel van degene die geërgerd, ontstemd wordt, en 'aanstoot' op de daad of het gedrag van hem die ergert.

Rots der ergernis

God noemt Jezus 'een steen des aanstoots en een rots der ergernis'. Dit zijn parallelle uitdrukkingen, die ongeveer hetzelfde betekenen.

Ro 9:33 zoals geschreven staat: ‘Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis’; en ‘wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden’. (TELOS)

De Heer Jezus is dat niet voor God, maar voor de mensen die niet in Hem gelovigen, die Hem afwijzen. De apostel Petrus schrijft:

1Pe 2:7 Voor u dan die gelooft, is dit kostbare; maar voor de ongelovigen: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, deze is tot een hoeksteen geworden’, en’ een steen des aanstoots en een rots der ergernis’. (TELOS)

De Herziene Statenvertaling heeft 'struikelblok' in plaats van 'rots der ergernis'; de Naardense Bijbelvertaling heeft 'rots van struikeling'; de Leidse vertaling heeft '(rots)blok waarover men struikelt'. Deze vervangende woorden zijn wellicht gekozen om te voorkomen dat te zeer aan een gekwetst zedelijk gevoel gedacht wordt. Wie de Heer Jezus afwijst, doet iets slechts, hij wordt er erger, slechter door. Hij komt zedelijk ten val, hij valt in iets kwaads, hij struikelt en valt in zedelijk opzicht.

Bron

Petrus Weiland, Kunstwoordenboek (1821) s.v. Aanstoot, ergernis, onstichtelijkheid, ontstichting, ontstichtelijkheid