Genesis 1

1 In den beginne schiep God den hemel[1] en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis [was] op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren. 3 En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht. 4 En God zag het licht, dat het goed [was]; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.

Tweede dag

6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren! 7 En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel [zijn], en tussen de wateren, die boven het uitspansel [zijn]. En het was alzo. 8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag.

Aantekeningen

    1 In den beginne schiep God den hemel[2] en de aarde.
  1. Hebr. letterlijk het meervoud "hemelen".
  2. Hebr. letterlijk het meervoud "hemelen".