k
→Gen. 6:4
k (→Gen. 6:13) |
k (→Gen. 6:4) |
||
(2 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven) | |||
Regel 18:
== Gen. 6:4 ==
Ge 6:4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochters van de mensen ingegaan waren, en zich [kinderen] gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van naam. (CP<ref name=":0">Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling</ref>)
'''Reuzen en ook daarna.''' Zowel vóór als ná de vermenging van de zonen van God met de vrouwen. Over de reuzen, zie [[
'''Als Gods zonen tot de dochters van de mensen ingegaan waren.''' Zie vers 2.
== Gen. 6:5 ==
Regel 28:
== Gen. 6:7 ==
Ge 6:7 En de HEERE zei: Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van de aardbodem, van de mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte van de hemel toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. (CP<ref name=":0" />)
De vissen en zeedieren, waarover de mens eveneens de heerschappij moest hebben (Gen. 1:28) worden niet genoemd.
''Ge 9:1 En God zegende Noach en zijn zonen, en Hij zeide tot hen: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde! Ge 9:2 En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in <u>alle vissen der zee</u>; zij zijn in uw hand overgegeven.'' (SV)
In het laatste Bijbelboek worden door Gods oordeel ook levende wezens in de zee getroffen. Tussen het zesde en het zevende zegel geldt nog:
''Opb 7:2 En Ik zag een andere engel opkomen van de opgang van de zon, die het zegel van de levende God had; en hij riep met luider stem tot de vier engelen wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te brengen,'' ''Opb 7:3 en hij zei: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de slaven van onze God aan hun voorhoofden hebben verzegeld.'' (Telos)
|