Geschiedenis van Israël/2000 v.C.-70 n.C.: verschil tussen versies

k
 
(40 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
Deze '''geschiedenis van Israël''' is de geschiedenis van het volk Isräel, die begint met de roeping van Abraham in de 20e eeuw v.C. en eindigt met de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Christus.
 
{{Subpagina's}}
 
== 19e eeuw v Chr - 5e eeuw v Chr ==
De tijd van de roeping van [[Abraham]], de eerste stamvader van het vol Israël, tot de tijd van [[Nehemia (persoon)|Nehemia]] beslaat 14 tot 15 eeuwen. Deze periode wordt geschetst door de Levieten tijdens een verootmoedigingsbijeenkomst in de dagen van Nehemia; zie [https://herzienestatenvertaling.nl/teksten/nehemia/1 Nehemia 1:1-38] in de Herziene Statenvertaling.
 
== 17e eeuw v.C. ==
''Ne 9:1 Voorts op den vier en twintigsten dag dezer maand verzamelden zich de kinderen Israels met vasten en met zakken, en aarde was op hen.''<br>
Ca. 1650. Een ontploffende ruimtesteen verwoest de grote stad Tall el-Hammam. De stad lag in de Jordaanvallei, ten noorden van de Dode Zee.
''Ne 9:2 En het zaad Israels scheidde zich af van alle vreemden. En zij stonden, en deden belijdenis van hun zonden en hunner vaderen ongerechtigheden.''<br>
 
''Ne 9:3 Want als zij opgestaan waren op hun standplaats, zo lazen zij in het wetboek des HEEREN, huns Gods, een vierendeel van den dag; en op een [ander] vierendeel deden zij belijdenis, en aanbaden den HEERE, hun God.''<br>
== 15e eeuw v.C. ==
''Ne 9:4 Jesua nu, en Bani, Kadmiel, Sebanja, Bunni, Serebja, Bani [en] Chenani, stonden op het hoge gestoelte der Levieten, en riepen met luider stem tot den HEERE, hun God;''<br>
'''1486-'47'''<ref name=":2" />'''.'''
''Ne 9:5 En de Levieten, Jesua, en Kadmiel, Bani, Hasabneja; Serebja, Hodia, Sebanja, Petahja, zeiden: Staat op, looft den HEERE, uw God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid; en men love den Naam Uwer heerlijkheid, die verhoogd is boven allen lof en prijs!''<br>
 
''Ne 9:6 Gij zijt die HEERE alleen, Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen, en al hun heir, de aarde en al wat daarop is, de zeeen en al wat daarin is, en Gij maakt die allen levend; en het heir der hemelen aanbidt U.''<br>
God geeft nadere bijzonderheden van op Sinaï gegeven wetten, Num. 15: 1-31.
''Ne 9:7 Gij zijt die HEERE, de God, Die Abram hebt verkoren, en hem uit Ur der Chaldeen uitgevoerd; en Gij hebt zijn naam gesteld Abraham.''<br>
 
''Ne 9:8 En Gij hebt zijn hart getrouw gevonden voor Uw aangezicht, en hebt een verbond met hem gemaakt, dat Gij zoudt geven het land der Kanaanieten, der Hethieten, der Amorieten, en der Ferezieten, en der Jebusieten, en der Girgasieten, dat Gij het zijn zade zoudt geven; en Gij hebt Uw woorden bevestigd, omdat Gij rechtvaardig zijt.''<br>
* Vereniging van spijs- en drankoffers met de brand- en slachtoffers, vs. 1—16.
''Ne 9:9 En Gij hebt aangezien onzer vaderen ellende in Egypte, en Gij hebt hun geroep gehoord aan de Schelfzee;''<br>
* heffing van het brood, dat in Kanaän gegeten zal worden, vs. 17—22.
''Ne 9:10 En Gij hebt tekenen en wonderen gedaan aan Farao, en aan al zijn knechten, en aan al het volk zijns lands; want Gij wist, dat zij trotselijk tegen hen handelden; en Gij hebt U een Naam gemaakt, als het is te dezen dage.''<br>
* vergiffenis bij overtreding uit onwetendheid, vs. 22—29.
''Ne 9:11 En Gij hebt de zee voor hun aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers hebt Gij in de diepten geworpen, als een steen in sterke wateren.''<br>
* het zondigen uit moedwil, vs. 30—31.
''Ne 9:12 En Gij hebt ze des daags geleid met een wolkkolom, en des nachts met een vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen.''<br>
 
''Ne 9:13 En Gij zijt neergedaald op den berg Sinai, en hebt met hen gesproken uit den hemel; en Gij hebt hun gegeven rechtmatige rechten, en getrouwe wetten, goede inzettingen en geboden.''<br>
Een moedwillige zondaar (sabbatschender) moet door steniging de doodstraf ontvangen, Num. 13: 32-36
''Ne 9:14 En Gij hebt Uw heiligen sabbat bekend gemaakt; en Gij hebt hun geboden, en inzettingen en een wet bevolen, door de hand van Uw knecht Mozes.''<br>
 
''Ne 9:15 En Gij hebt hun brood uit den hemel gegeven voor hun honger, en hun water uit de steenrots voortgebracht voor hun dorst; en Gij hebt tot hen gezegd, dat zij zouden ingaan om te erven het land, waarover Gij Uw hand ophieft, dat Gij het hun zoudt geven.''<br>
God verordent gedenkkwasten aan kleren, Num. 15: 37-41
''Ne 9:16 Maar zij en onze vaders hebben trotselijk gehandeld, en zij hebben hun nek verhard, en niet gehoord naar Uw geboden;''<br>
 
''Ne 9:17 En zij hebben geweigerd te horen, en niet gedacht aan Uw wonderen, die Gij bij hen gedaan hadt, en hebben hun nek verhard, en in hun wederspannigheid een hoofd gesteld, om weder te keren tot hun dienstbaarheid. Doch Gij, een God van vergevingen, genadig en barmhartig, lankmoedig, en groot van weldadigheid, hebt hen evenwel niet verlaten.''<br>
Oproer van de Levieten [[Korach]], [[Dathan]] en Abiram. Het volk mort tegen Mozes en Aäron en wordt gestraft én met God verzoend door Aäron. Num. 16.
''Ne 9:18 Zelfs, als zij zich een gegoten kalf gemaakt hadden, en gezegd: Dit is uw God, Die u uit Egypte heeft opgevoerd; en grote lasteren gedaan hadden;''<br>
 
''Ne 9:19 Hebt Gij hen nochtans door Uw grote barmhartigheid niet verlaten in de woestijn; de wolkkolom week niet van hen des daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom des nachts, om hen te lichten, en dat, op den weg, waarin zij zouden wandelen.''<br>
Aärons bloeiende staf: het priesterschap van zijn huis voor de ogen van Israël bevestigd, Num. 17.
''Ne 9:20 En Gij hebt Uw goeden Geest gegeven om hen te onderwijzen; en Uw Manna hebt Gij niet geweerd van hun mond, en water hebt Gij hun gegeven voor hun dorst.''<br>
 
''Ne 9:21 Alzo hebt Gij hen veertig jaren onderhouden in de woestijn; zij hebben geen gebrek gehad; hun klederen zijn niet veroud, en hun voeten niet gezwollen.''<br>
De plichten en rechten van priesters en Levieten bekendgemaakt, Num. 18.
''Ne 9:22 Voorts hebt Gij hun koninkrijken en volken gegeven, en hebt hen verdeeld in hoeken. Alzo hebben zij erfelijk bezeten het land van Sihon, te weten, het land des konings van Hesbon, en het land van Og, koning van Basan.''<br>
 
''Ne 9:23 Gij hebt ook hun kinderen vermenigvuldigd, als de sterren des hemels; en Gij hebt hen gebracht in het land, waarvan Gij tot hun vaderen hadt gezegd, dat zij zouden ingaan om het erfelijk te bezitten.''<br>
'''1447.''' Israëls tocht van Kades tot de vlakke velden van Moab
''Ne 9:24 Alzo zijn de kinderen daarin gekomen, en hebben dat land erfelijk ingenomen; en Gij hebt de inwoners des lands, de Kanaanieten, voor hun aangezicht ten ondergebracht, en hebt hen in hun hand gegeven, mitsgaders hun koningen en de volken des lands, om daarmede te doen naar hun welgevallen.''<br>
 
''Ne 9:25 En zij hebben vaste steden en een vet land ingenomen, en erfelijk bezeten, huizen, vol van alle goed, uitgehouwen bornputten, wijngaarden, olijfgaarden en bomen van spijze, in menigte; en zij hebben gegeten, en zijn zat en vet geworden, en hebben in wellust geleefd, door Uw grote goedigheid.''<br>
'''1447'''<ref name=":2" />'''.''' Dood van Mirjam. Water uit de rotssteen te Meriba. Mozes' en Aärons zonde. Num. 20: 1-13.
''Ne 9:26 Maar zij zijn wederspannig geworden, en hebben tegen U gerebelleerd, en Uw wet achter hun rug geworpen, en Uw profeten gedood die tegen hen betuigden, om hen te doen wederkeren tot U; alzo hebben zij grote lasteren gedaan.''<br>
 
''Ne 9:27 Daarom hebt Gij hen gegeven in de hand hunner benauwers, die hen benauwd hebben; maar als zij in den tijd hunner benauwdheid tot U riepen, hebt Gij van den hemel gehoord, en hun naar Uw grote barmhartigheden verlossers gegeven, die hen uit de hand hunner benauwers verlosten.''<br>
De Edomieten weigeren Israël de doortocht, Nummer 20:14-21.
''Ne 9:28 Maar als zij rust hadden, keerden zij weder om kwaad te doen voor Uw aangezicht; zo verliet Gij hen in de hand hunner vijanden, dat zij over hen heersten; als zij zich dan bekeerden, en U aanriepen, zo hebt Gij hen van den hemel gehoord, en hebt hen naar Uw barmhartigheden tot vele tijden uitgerukt.''<br>
 
''Ne 9:29 En Gij hebt tegen hen betuigd, om hen te doen wederkeren tot Uw wet; maar zij hebben trotselijk gehandeld, en niet gehoord naar Uw geboden, en tegen Uw rechten, tegen dezelve hebben zij gezondigd, door dewelke een mens, die ze doet, leven zal; en zij hebben hun schouder teruggetogen, en hun nek verhard, en niet gehoord.''<br>
Aäron sterft, Num. 20:22-29.
''Ne 9:30 Doch Gij vertoogt het vele jaren over hen, en betuigdet tegen hen door Uw Geest, door den dienst Uwer profeten, maar zij neigden het oor niet; daarom hebt Gij hen gegeven in de hand van de volken der landen.''<br>
 
''Ne 9:31 Doch door Uw grote barmhartigheden hebt Gij hen niet vernield, noch hen verlaten; want Gij zijt een genadig en barmhartig God.''<br>
Israël verslaat de aanvallende koning van Harad en slaat diens gebied met de ban; Num.21:1-3.
''Ne 9:32 Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige, en Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt; laat voor Uw aangezicht niet gering zijn al de moeite, die ons getroffen heeft, onze koningen, onze vorsten, en onze priesteren; en onze profeten, en onze vaderen, en Uw ganse volk, van de dagen der koningen van Assur af tot op dezen dag.''<br>
 
''Ne 9:33 Doch Gij zijt rechtvaardig, in alles, wat ons overkomen is; want Gij hebt trouwelijk gehandeld, maar wij hebben goddelooslijk gehandeld.''<br>
Israël mort tegen Mozes en God, waarop God vergiftige slangen zendt. Mozes maakt op Gods aanwijzing een koperen slang op een staak. Wie gebeten is en dan op de slang ziet, blijft in leven. Num. 21:4-9.
''Ne 9:34 En onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze vaders hebben Uw wet niet gedaan; en zij hebben niet geluisterd naar Uw geboden, en naar Uw getuigenissen, die Gij tegen hen betuigdet.''<br>
 
''Ne 9:35 Want zij hebben U niet gediend in hun koninkrijk, en in Uw menigvuldig goed, dat Gij hun gaaft, en in dat wijde en dat vette land, dat Gij voor hun aangezicht gegeven hadt; en zij hebben zich niet bekeerd van hun boze werken.''<br>
Israëls laatste legerplaatsen tot in de velden van Moab worden genoemd in Num. 21: 10-10.
''Ne 9:36 Zie, wij zijn heden knechten; ja, het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt, om de vrucht daarvan, en het goede daarvan te eten, zie, daarin zijn wij knechten.''<br>
 
''Ne 9:37 En het vermenigvuldigt zijn inkomste voor den koningen, die Gij over ons gesteld hebt, om onzer zonden wil; en zij heersen over onze lichamen en over onze beesten, naar hun welgevallen; alzo zijn wij in grote benauwdheid.''<br>
De Israëlieten vragen Sihon, de Amoritische koning van Hesbon, om vrije doortocht, met belofte generlei overlast te zullen veroorzaken; als hij hun bede afslaat en tegen hen te velde trekt, wordt hij door hen overwonnen en zijn land in bezit genomen. Num. 21:21-26.
''Ne 9:38 En in dit alles maken wij een vast [verbond] en schrijven het; en onze vorsten, onze Levieten [en] onze priesteren zullen het verzegelen.''<br>
 
''(SV)''
Na zich in Sihons land gevestigd te hebben, nemen de Israëlieten Jaëzer in en trekken op naar Basan. Og, de koning van Bazan, rukt hen tegemoet, maar God geeft hem, zijn volk en zijn land over aan Israël. Num. 21:31-35.
 
Balak, koning van de Moabieten, nodigt Bileam uit, Israël te vloeken. Bileam komt, maar God gelast hem de woorden te spreken die Hij in zijn mond zal leggen. In plaats van Israël te vloeken, zegent Bileam het volk meermalen, en spreekt tenslotte van een Heerser die uit Israël zal voortkomen. [[Numeri 22|Num. 22]], [[Numeri 23|23]], [[Numeri 24|24]].
 
Israëlische mannen plegen ontucht met Moabitische vrouwen, nemen deel aan hun offermaaltijden en eren hun goden. Israël koppelt zich aan de afgod Baäl-Peor en wordt erom gestraft. Daarop straft God het volk. Aärons kleinzoon Pinehas doodt een Israëlitisch familiehoofd die een Midianitische vrouw in zijn tent bracht, waarna de plaag ophoudt. God sluit met Pinehas een eeuwig verbond van vrede en priesterschap. [[Numeri 25|Num. 25]].
 
Tweede volkstelling. Voorschrift aangaande de verdeling van het beloofde land. Levietentelling. Num. 26.
 
De dochters van [[Zelafead]]. Regeling van grondbezit van erfdochters en kinderloos overledenen. Num. 27:1-11. Zie ook Num. 36.
 
Aankondiging van Mozes' dood. Jozua aangewezen als opvolger. Num. 21:12-23.
 
Nadere aankondiging van wetten, Num. 28-29.
 
* het dagelijks brand-, spijs- en drankoffer, Num. 28 : 1—8;
* Sabbats- en nieuwe-maanoffers, Num. 28:9—15;
* de paasoffers, Num. 28:16—23;
* de pinksteroffers, Num. 28:26—31;
* offers op het feest der bazuinen, Num. 29 : 1—6.
* offers op de grote Verzoendag, Num. 29:7—11.
* offers op het Loofhuttenfeest, Num. 29:12—39.
 
Inzetting inzake de geloften van vrouwen, Num. 30.
 
Israël neemt wraak op de Midianieten, doodt hen allen, behalve de jonge maagden. Ook Bileam wordt gedood. Afzondering en ontzondiging van strijders en voorwerpen. Num. 31.
 
== 9e eeuw v. C. ==
[[Bestand:Kingdoms of Israel and Judah map 830-nl.svg|geen|miniatuur|859x859px|Kaart van de koninkrijken Israël en Juda omstreeks 830 v.Chr. ]]
 
== 8e eeuw v. C. ==
701 v.C. De Assyriërs nemen Lachis in.
[[Bestand:Lachishsiege1.PNG|geen|miniatuur|611x611px|Judese gevangenen worden weggevoerd door de Assyriërs na de inneming van Lachis in 701 v.C. ]]
 
== 7e eeuw v.C. ==
ca. '''605''' v.C. 3e jaar van Juda's koning Jojakim. Juda wordt schatplichtig aan Babel. Een aantal Israëlieten (onder wie Daniël) en heilige tempelvaten worden meegevoerd naar Babel (Kron. 36:5-8; Dan. 1:1-2.) Dit heet 'de eerste ballingschap' of 'de eerste deportatie' van Juda<ref name=":0">Jaartal ontleend aan de tentoonstelling in 2021 te Nijkerk door Christenen voor Israël.</ref>. Deze wegvoering vond plaats in 606<ref name=":1">Volgens Roger Liebi, ''Das Buch Daniël'', [https://rogerliebi.ch/wp-content/uploads/material/RL-R000.01-2013-06-01-Dan_-Skript-Auslegung-Einfuehrung-Daniel-Folge-1-K1-3-.pdf hoofdstukken 1 t/m 3] (juni 2013). Transcript van een toespraak.</ref> of 605 v.C.
 
ca. '''603''' v.C.. Juda komt in opstand en Nebukadnezar belegert Jeruzalem. — In zijn tweede regeringsjaar (603 v.C.) heeft Nebukadnezar een merkwaardige droom van het Grote Beeld.
 
== 6e eeuw v. C. ==
{{Tijdbalk Israël 600-550 v.C.}}
586 v. Chr.: Verwoesting van Jeruzalem en de tempel door de legers van Babel. Einde van de 11-jarige regering van Zedekia, de laatste regerende koning uit het koningshuis van Juda. De profeet Jeremia wordt bevrijd uit het kamp bij Rama.
'''598/597''' v.C. [[Jechonia]] (Jojachin) bestijgt de troon van Juda en regeert slechts drie maanden.
[[Bestand:Juda tijdens de wegvoering-Access Foundation.jpg|gecentreerd|miniatuur|1024x1024px|''Juda tijdens de wegvoering naar Babel'']]
 
De meeste inwoners van [[Jeruzalem]] worden weggevoerd. De profeet Jeremia vertolkt de klacht van Israël over de boosheid van Babel aan de stad Jeruzalem en het volk van Israel gedaan:<blockquote>''Jeremia 51:34 Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd, hij heeft mij gesteld [als] een ledig vat, hij heeft mij verslonden als een draak, hij heeft zijn balg gevuld van mijn lekkernijen; hij heeft mij verdreven.'' (SV)</blockquote>Na de ondergang van het koninkrijk van Juda breken de 'tijden der heidenen" aan. Ze duren voort tot de verschijning van Jezus Christus, de Koning der koningen, in heerlijkheid.
'''597''' v.C<ref name=":0" /><ref>W.H. Gispen e.a. (red.), ''Beknopt commentaar op de Bijbel in de nieuwe vertaling'' (Kampen: J.H. Kok, 1985), commentaar op Ezech. 24:1. </ref>. Jeruzalem wordt ingenomen door [[Nebukadnezar]]. De tweede wegvoering van Juda, 8 jaren na de eerste; ook genoemd 'de grote ballingschap.' (2 Kron. 36: 9-16; Ezech. 1:2). Koning Jojachin, zijn (koningin-)moeder Nehusta, al de edelen van Juda en Jeruzalem en de profeet [[Ezechiël (Bijbelboek)|Ezechiël]] werden gedeporteerd naar Babylon (Jer. 24:1; Est. 2:6; Jer. 27:6; 27:20; 29:2). Ook schatten van de tempel worden meegenomen naar Babylon. <blockquote>''2Kon 24:12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, [de stad] uit naar de koning van Babel, hij, zijn moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. De koning van Babel nam hem [gevangen] in het achtste jaar van zijn regering. (HSV)''</blockquote><blockquote>''Jer 24:1 …, nadat Nebukadrezar, de koning van Babel, Jechonia, de zoon van Jojakim, de koning van Juda en de vorsten van Juda, de ambachtslieden en de smeden uit Jeruzalem in ballingschap gevoerd had, en hen naar Babel gebracht had.'' (HSV)</blockquote>Nebukadrezar maakte Zedekia, een oom van Jojachin, koning van Juda.<blockquote>''Jer 37:1 Koning Zedekia, de zoon van Josia, werd koning in plaats van Chonia, de zoon van Jojakim, omdat Nebukadrezar, de koning van Babel, hem koning had gemaakt in het land Juda. (HSV)''</blockquote>'''593''' (?<ref name=":2">Jaartal voor deze gebeurtenis genoemd in ''Bijbelsch Handboek en Concordantie'' (Rotterdam: J.M. Bredée, derde druk, 1935), in hoofdstuk VII: Volgorde der feiten van het Oude Testament.</ref>). Profetische weeklacht van Ezechiël over de ondergang van het rijk van Juda en zijn vorsten (gelijkenissen van de leeuwin en haar welpen, en van de wijnstok), Ezech. 19.
[[Bestand:Wegvoering naar Babel-Access Foundation.jpg|gecentreerd|miniatuur|800x800px|''Wegvoering van de Joden naar Babylonië'']]
 
'''591/590.''' Oudsten van Israël komen bij Ezechiël om God door hem te raadplegen. God wijst hen op de gruwelen van Israël in Egypte en sedert de uittocht uit dat land. Ezech. 20:1-44.
 
Ca. '''588''' v.C. Koning Zedekia van Juda weigert de Babylonische koning Nebukadnezar gehoorzaamheid en erkent farao Hofra van Egypte als zijn beschermheer. 2 Kon. 24: 20, Ez. 17:15-21, 2 Kron. 36:13.
 
De laatste belegering tegen Jeruzalem door Nebukadnezar neemt een aanvang. Begin: 10e dag, 10e maand, 9e regeringsjaar van Zedekia. 2 Kon. 25:1; 2 Kron. 36: 16b; Jer. 39: 1. Einde van de belegering: 9e dag, 4e maand, 11e jaar van Zedekia; Jer. 52:4-6. Duur van het beleg derhalve: 1 jaar en 6 maanden.
 
Op de dag waarop het beleg begint moet de profeet Ezechiël Israël de beslist komende verwoesting van de bloedstad Jeruzalem aankondigen door de gelijkenis van een roestige pot op het vuur (Ezech. 24).
 
'''586''' v. Chr.: Verwoesting van Jeruzalem en de tempel door de legers van Babel op de 10e dag van de 5e maand van het 11e regeringsjaar van Zedekia; Jer. 52:12. Einde van de 11-jarige regering van Zedekia, de laatste regerende koning uit het koningshuis van Juda. De profeet Jeremia wordt bevrijd uit het kamp bij Rama.[[Bestand:Juda tijdens de wegvoering-Access Foundation.jpg|miniatuur|1024x1024px|''Juda tijdens de wegvoering naar Babel''|alt=|geen]]
De meeste inwoners van [[Jeruzalem]] worden weggevoerd. Dit is de derde wegvoering<ref name=":0" /> (2 Kron. 36: 17-21), 11 jaren na de tweede. De profeet Jeremia vertolkt de klacht van Israël over de boosheid van Babel aan de stad Jeruzalem en het volk van Israël gedaan:<blockquote>''Jeremia 51:34 Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd, hij heeft mij gesteld [als] een ledig vat, hij heeft mij verslonden als een draak, hij heeft zijn balg gevuld van mijn lekkernijen; hij heeft mij verdreven.'' (SV)</blockquote>[[Bestand:Wegvoering naar Babel-Access Foundation.jpg|miniatuur|800x800px|''Wegvoering van de Joden naar Babylonië''|alt=|geen]]
[[Bestand:Harold Copping - The captives of Babylon illustration from Pictures That Teach The Crown Series - (MeisterDrucke-389863).jpg|geen|miniatuur|581x581px|De gevangenen van Babylon. Illustratie door Harold Copping.]]
'''581''' v.C. Of 582 v.C.<ref name=":1" /> Vierde deportatie van Juda<ref name=":0" /> naar Babel (Jer. 52:30), 4 jaren na de derde wegvoering.
 
Na de ondergang van het koninkrijk van Juda breken de 'tijden der heidenen" aan. Ze duren voort tot de verschijning van Jezus Christus, de Koning der koningen, in heerlijkheid.
== Onder Perzische heerschappij ==
De Joden bleven onder de Perzische heerschappij zolang ze bestond. Welvaart en wetenschap breidden zich uit onder het volk. De afhankelijkheid van Perzië bestond vrijwel alleen in een jaarlijkse belasting. Bij de verslapping van de Perzische koningen leden ze, als alle bewoners van het Perzische rijk, onder de willekeur van de satrapen. Berucht is Bagoses, de satraap van Syrië. Bij de oorlogen met Egypte leed Judea natuurlijkerwijs van de doortrekkende Perzische legers.
Regel 76 ⟶ 126:
 
Veel joden verlieten hun vaderland om het gevaar te ontwijken: velen onderging liever een gewelddadige dood, dan dat zij van de goddelijke wet zouden afwijken.
 
In deze eeuw arriveerden in Rome de eerste Joden.
 
'''Marteldood van Eleazar'''
Regel 97 ⟶ 149:
Terwijl de vijfde door de beulen gefolterterd werd, sprak hij aldus: u misbruikt, o koning, uw macht: u meent zeker, dat wij van God geheel verlaten, en van al zijn hulp ontbloot zijn, en daarom verdrukt u ons onder ontelbare folteringen, maar weldra zult u zelf de kracht van de goddelijke macht ondervinden.
 
Met gelijke standvastigheid stond de zesde zoon de gesels en folteringen door; en toen hij onder deze mishandeling al bijna bezweken was, sprak hij de koning aldus aan: dwaal niet, en roem niet op onze ongelukken: wij lijden deze dingen om onze zonden, maar weldra zullen wij met God weer verzoend zijn, doch u zult de zwaarste straffen lijden voor uw trotsheid en wreedheid.[[Bestand:Judea Simon Makk.PNG|miniatuur|Het Hasmonese rijk onder Simon Makkabeüs.<BR>{{Legenda|lime|situatie in 143 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|372x372px|links]]
 
Er was van de zeven broers slechts nog één over en wel de jongste. Antiochus nodigde hem uit, van de wet afstand te doen, terwijl hij hem verzekerde, dat hij rijk en gelukkig zou zijn; maar de jongeman werd noch door zijn bedreigingen noch door zijn beloften bewogen. Antiochus vermaande daarom de moeder, dat zij haar zoon zou raden, zijn bevelen te volbrengen. Doch zij, de wrede tiran bespottend, sprak haar zoon aldus aan: Ontferm je, mijn zoon, ontferm je over je moeder, die jou in haar schoot gedragen, die jou met haar melk gevoed heeft, verbaster niet van de deugd van uw broers, vrees God alleen, zie Hem aan, van Wie je je beloning zult ontvangen.
 
De jongeman, door deze woorden gesterkt, riep uit: ik gehoorzaam niet de koning maar de Wet. En na zich tot de koning gewend te hebben, zei hij: u, booswicht, zult geenszins aan de toorn van de almachtige God ontkomen: er zal een tijd komen waarin u, door hem geslagen en door de smart vermurwd, belijden zult een mens te zijn. Als ons volk tegen God niet gezondigd had, waren wij nooit tot deze ellenden vervallen, maar God zal weldra, door het bloed van mij en van mijn broers bevredigd, met ons volk verzoend worden, en zal ons, nadat wij de dood geduldig ondergaan hebben, het eeuwige leven schenken. De koning, die het zeer kwalijk opnam dat hij zo bespot was, oefende zijn woede tegen deze jongeman nog wreder uit, dan hij jegens diens broers gedaan had, en liet hem op een buitengewoon verschrikkelijke wijze ombrengen.[[Bestand:Judea Johannes Hyrcanus.PNG|right|thumb|Het Hasmonese rijk onder Johannes Hyrkanus<br />{{Legenda|lime|situatie in 134 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|472x472px]]
 
Tenslotte voegde hij nog bij de moord van de zeven zonen, die van de moeder. Deze zo geheel uitstekende, en een eeuwige gedachtenis waardige vrouw, onderging zelf, nadat zij haar lijdende zonen èn door haar tegenwoordigheid èn door haar woorden bijgestaan en hen, die met standvastigheid stierven, aanschouwd had, - onderging zij zelf een wrede dood en mengde haar bloed met dat van haar zonen.[[Bestand:Judea Aristobulus I.PNG|left|thumb|Het Hasmonese rijk onder Aristobulus I<br />{{Legenda|lime|situatie in 104 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|536x536px]]'''141 v.C'''. Simon Makkabeüs 141-134 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat.
 
De jongeman, door deze woorden gesterkt, riep uit: ik gehoorzaam niet de koning maar de Wet. En na zich tot de koning gewend te hebben, zei hij: u, booswicht, zult geenszins aan de toorn van de almachtige God ontkomen: er zal een tijd komen waarin u, door hem geslagen en door de smart vermurwd, belijden zult een mens te zijn. Als ons volk tegen God niet gezondigd had, waren wij nooit tot deze ellenden vervallen, maar God zal weldra, door het bloed van mij en van mijn broers bevredigd, met ons volk verzoend worden, en zal ons, nadat wij de dood geduldig ondergaan hebben, het eeuwige leven schenken. De koning, die het zeer kwalijk opnam dat hij zo bespot was, oefende zijn woede tegen deze jongeman nog wreder uit, dan hij jegens diens broers gedaan had, en liet hem op een buitengewoon verschrikkelijke wijze ombrengen.
'''134 v.C.''' Johannes Hyrkanus, van de dynastie der Maccabeeën, is 134 - 104 v.C. koning en hogepriester over de Joodse Hasmonese staat. Hij vergroot het gebied door veroveringen in Samaria en Idumea.
 
Tenslotte voegde hij nog bij de moord van de zeven zonen, die van de moeder. Deze zo geheel uitstekende, en een eeuwige gedachtenis waardige vrouw, onderging zelf, nadat zij haar lijdende zonen èn door haar tegenwoordigheid èn door haar woorden bijgestaan en hen, die met standvastigheid stierven, aanschouwd had, - onderging zij zelf een wrede dood en mengde haar bloed met dat van haar zonen.[[Bestand:Judea Simon Makk.PNG|miniatuur|Het Hasmonese rijk onder Simon Makkabeüs.<BR>{{Legenda|lime|situatie in 143 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|372x372px|geen]]'''141 v.C'''. Simon Makkabeüs 141-134 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. {{Legenda|lime|situatie in 143 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}[[Bestand:Judea Simon Makk.PNG|miniatuur|Het Hasmonese rijk onder Simon Makkabeüs.<BR>{{Legenda|lime|situatie in 143 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|372x372px|geen]]'''141 v.C'''. Simon Makkabeüs 141-134 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat.
'''104 v.C'''. Aristobulus I volgt zijn vader Johannes Hyrcanus op als koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. Hij bekleedt de waardigheid tot 103 v.C.
 
'''134 v.C.''' Johannes Hyrkanus, van de dynastie der Maccabeeën, is 134 - 104 v.C. koning en hogepriester over de Joodse Hasmonese staat. Hij vergroot het gebied door veroveringen in Samaria en Idumea.[[Bestand:Judea Johannes Hyrcanus.PNG|thumb|Het Hasmonese rijk onder Johannes Hyrkanus<br />{{Legenda|lime|situatie in 134 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|472x472px|geen]]'''104 v.C'''. Aristobulus I volgt zijn vader Johannes Hyrcanus op als koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. Hij bekleedt de waardigheid tot 103 v.C.[[Bestand:Judea Aristobulus I.PNG|thumb|Het Hasmonese rijk onder Aristobulus I<br />{{Legenda|lime|situatie in 104 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|536x536px|geen]]'''103 v.C.''' Alexander Janneüs 103 - 76 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. {{Legenda|lime|situatie in 134 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}[[Bestand:Judea Johannes Hyrcanus.PNG|thumb|Het Hasmonese rijk onder Johannes Hyrkanus<br />{{Legenda|lime|situatie in 134 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|472x472px|geen]]'''104 v.C'''. Aristobulus I volgt zijn vader Johannes Hyrcanus op als koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. Hij bekleedt de waardigheid tot 103 v.C.[[Bestand:Judea Aristobulus I.PNG|thumb|Het Hasmonese rijk onder Aristobulus I<br />{{Legenda|lime|situatie in 104 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|536x536px|geen]]'''103 v.C.''' Alexander Janneüs 103 - 76 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. 
'''103 v.C.''' Alexander Janneüs 103 - 76 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. 
 
== 1e eeuw v.C. ==
 
[[Bestand:Judea Alexander Janneüs.PNG|rightthumb|Het Hasmonese rijk onder Alexander Janneüs<br />{{Legenda|lime|situatie in 103 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|630x630px|geen]]{{Legenda|lime|situatie in 103 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}[[Bestand:Judea Alexander Janneüs.PNG|thumb|Het Hasmonese rijk onder Alexander Janneüs<br />{{Legenda|lime|situatie in 103 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|630x630px|geen]]
 
'''76 v.C'''. Hyrcanus II is hogepriester van 76 - 40 v.C. En Salome Alexandra is van 76 - 67 v.Chr. koningin van de Joodse Hasmonese staat. 
 
[[Bestand:Hasmoneese rijk.PNG|left|thumb|Het Hasmonese rijk onder Salomé Alexandra v.a. 76 v.C.|646x646px|geen]]
 
'''67 v.C.''' Aristobulus II maakt van 67 - 63 v.C. aanspraak op de Joodse Hasmonese troon, en is daarbij in burgeroorlog verwikkeld met zijn broer Hyrcanus II.
Regel 152 ⟶ 202:
 
== 1e eeuw n.C. ==
{{Tijdbalk Israël en Gemeente 0-49}}
 
'''6 na Chr.''' Toen na Herodes' dood zijn zonen de heerschappij wilden verkrijgen en zij voor korte tijd gedeelten van het land bestuurd hadden, werd ten slotte bijna het hele Joodse land bij het Romeinse rijk ingelijfd in het jaar 6 na Christus.
 
Herodes Archelaüs regeerde zo slecht dat de Joden en Samaritanen gezamenlijk Rome verzochten om Archelaüs af te zetten. In het jaar 6 wordt Archelaüs verbannen naar Vienna (het huidige Vienne) in Gallië (Frankrijk).
 
Na een bloedige opstand onder leiding van Judas de Galileër werd JudéaJudea een provincie van het Romeinse Rijk. Met zijn betrekkelijke zelfstandigheid was het gedaan. In plaats van de koning en de viervorsten uit het huis van Herodes kwamen de Romeinse procuratoren of stadhouders, beambten van de Romeinse keizer. Bekend zijn o.a. uit het Nieuwe Testament de stadhouders [[Pontius Pilatus]] (26—36 n.C.), [[Felix (stadhouder)|Felix]] (52—53 n.C.) en [[Festus]] (60—62 n.C.). Menig procurator had geen inzicht in het karakter en de godsdienst van de Joden, trad met onverstand en geweld tegen hen op.
 
De Romeinse landvoogden inden de overzware belastingen met onmenselijke wreedheid en smoorden alle verzet in bloed. Al spoedig ontstond en groeide de partij der Zeloten; met het doel: verzet tegen Rome.
 
Een van de kleinzonen van Herodes, [[Herodes Agrippa I|Agrippa I]], kreeg door zijn persoonlijke vriendschap met keizer Caligula, het koningschap over Judea (37—44 n.C.); hij was een goede regeerder. De Zelotenpartij groeide. Van de ellendige toestanden maakte het schuim der bevolking gebruik voor moordenaars praktijken; naar de sica (korte dolk) werden de moordenaars „sicariërs" genoemd. Elk misdrijf wreekten de landvoogden op de hele bevolking; terwijl voor de heidenen in het land van Israël elke plundering en elk misdrijf geoorloofd was.
 
{{Tijdbalk Israël en Gemeente 50-99}}
 
'''64-66.''' De laatste landvoogd (procurator) Gessius Florus (64—66) hield openlijk vriendschap met de Sicariërs, moordde er op los, verwoestte hele dorpen. Klachten over de stadhouders werkten weinig of niets uit. Ten gevolge van het wreed en onrechtvaardig optreden van Gessius Florus liep de maat over. Het reeds lang onderdrukte en vertrapte volk kwam in opstand. Tegenover de Zeloten stond een vredespartij, die van de oorlog geen goeds verwachtte. De Joodse oorlog ontbrandde, die een eind zou maken aan het politiek bestaan van het Joodse volk.
De Romeinse landvoogden inden de overzware belastingen met onmenschelijke wreedheid en smoorden alle verzet in bloed. Al spoedig ontstond en groeide de partij der Zeloten; met het doel: verzet tegen Rome.
 
De volgende video (Engels gesproken) vertelt de vóórgeschiedenis en aanleiding tot de opstand.
Een van de kleinzonen van Herodes, Agrippa I, kreeg door zijn persoonlijke vriendschap met keizer Caligula, het koningschap over Judea (37—44 n.C.); hij was een goede regeerder. De Zelotenpartij groeide. Van de ellendige toestanden maakte het schuim der bevolking gebruik voor moordenaars praktijken; naar de sica (korte dolk) werden de moordenaars „sicariërs" genoemd. Elk misdrijf wreekten de landvoogden op de hele bevolking; terwijl voor de heidenen in het land van Israël elke plundering en elk misdrijf geoorloofd was.
 
<youtube width="768" height="432">Cg3HHJ8ZY2c</youtube><BR>''Under the Roman Boot -The rule of Roman procurators in Judea''. Youtube.com: Megalim Institute, 19 mei 2020. Duur: 6 min. 24 sec.  
De laatste landvoogd (procurator) Gessius Florus (64—66) hield openlijk vriendschap met de Sicariërs, moordde er op los, verwoestte hele dorpen. Klachten over de stadhouders werkten weinig of niets uit. Ten gevolge van het wreed en onrechtvaardig optreden van Gessius Florus liep de maat over. Het reeds lang onderdrukte en vertrapte volk kwam in opstand. Tegenover de Zeloten stond een vredespartij, die van de oorlog geen goeds verwachtte. De Joodse oorlog ontbrandde, die een eind zou maken aan het politiek bestaan van het Joodse volk.
 
'''66-73:''' '''Eerste Joodse opstand.''' Dit is de eerste van drie grote opstanden van de Joden tegen de Romeinse overheersing. De tweede opstand was de diaspora-opstand en de derde was de Bar Kochba-opstand. De eerste opstand duurde ongeveer 7 jaar. Dieptepunt was de verwoesting van Jeruzalem en haar Godshuis. Toen de opstand in 73 de kop was ingedrukt, werden veel Joden verdreven uit Israël.
'''66''': De Joodse opstand. Deze eindigde met de verovering van Jeruzalem door Titus in 70 n.C. en de verstrooiing der Joden over alle landen. 
 
Toen de Romeinen in 66 Jeruzalem wilden innemen, werden ze totaal verslagen. Het aanvankelijk succes, dat de partij van de opstand te Jeruzalem behaalde, bracht de stem dergenen, die tegen verzet waarschuwden, tot zwijgen. De opstand breidde zich snel uit over Judea en Galilea, werd georganiseerd, om de aanval van de Romeinen te kunnen weerstaan. Daar spoedig nieuwe Romeinse legioenen zouden komen, werd een verdedigingsplan voor het hele land opgesteld.
 
Tot bevelhebber van Galilea werd Jozef ben Mattishahoe ([[Flavius Josephus]]) benoemd; daar werd hij met de leiding van het verzet belast, waar hij sterke tegenkanting ondervond van de leider der fanatieke volkspartij, Johannes van Gis-chalaGischala. Ongelukkige twisten onder de Joodse bevelhebbers verzwakten de kracht der verdediging.
 
Na de aanvankelijke tegenslagen der Romeinen zond keizer Nero Vespasianus af, om de opstand te onderdrukken. Deze had, met de hulp van zijn zoon Titus, spoedig een groot deel van Galilea in zijn bezit, en wist in de zomer van 67 ook de vesting Jotapata te veroveren. De Romeinse troepen, onder Vespasianus, veroverden in één jaar heel Galilea. Langzamerhand werd het hele land ingenomen. Alleen Jeruzalem hield stand.
Regel 180 ⟶ 238:
En ware niet onder de belegerden zelf, tussen Zeloten en de gematigden een bloedige burgeroorlog uitgebroken, die de beste krachten en de beste strijders wegrukte en de levensmiddelen deed verbranden, dan zou Jeruzalem wellicht nooit ingenomen zijn.
 
'''70''': De christenen van Jeruzalem wijken uit naar Pella, in het Overjordaanse. Stad en tempel worden verwoest; de Joden worden gedood of in ballingschap weggevoerd. Einde van de Joodse burgerstaat. Begin van de verspreiding der Joden over de hele aardbodem.
'''70''': Verwoesting van Jeruzalem. In 70 viel de stad, na een wanhopige uithongering te hebben doorgemaakt. Omstreeks Pasen 70 werd het beleg om Jeruzalem geslagen, in augustus van dat jaar was de stad geheel in handen van de Romeinen. Zij werd verwoest, ook de tempel werd verbrand, ondanks Titus' bevel hem te sparen. De bloeddorst en wreedheid der Romeinen kenden geen grenzen.
 
Omstreeks Pasen 70 werd het beleg om Jeruzalem geslagen, in augustus van dat jaar was de stad geheel in handen van de Romeinen, na 6 maanden belegerd te zijn door de Romeinen onder leiding van generaal Titus, zoon van keizer Vespasianus, en een wanhopige uithongering te hebben doorgemaakt.
 
Jeruzalem werd verwoest, verbrand, ook de tempel, ondanks Titus' bevel dit bouwwerk te sparen. Een deel van de muur rond van het tempelterrein bleef staan.
 
De bloeddorst en wreedheid der Romeinen kenden geen grenzen. Verslagen strijders werd naar Rome gevoerd om getoond te worden in een overwinningsmars.
 
De volgende documentaire vertelt de Joodse opstand, bijzonder de verovering van Jeruzalem.
 
<youtube width="768" height="432">KE4hmrvZLIQ</youtube><BR>''Siege of Jerusalem 70 AD - Great Jewish Revolt Documentary'', Youtube.com: Kings and Generals, 6 mei 2019. Duur: 22 min. 46 sec. Over de belegering en verovering van Jeruzalem.
 
Nog korte tijd woedde de oorlog voort, totdat in 73 ook de laatste vestingen in Judea, Herodeion, Masada en Machaerus waren gevallen. Hiermede was aan de Joodse staat een eind gemaakt. Doch de aaneensluiting der Joden was nog sterk genoeg, om ook in de volgende periode hen het hoofd te doen opsteken.
Regel 188 ⟶ 256:
Vele Joden verlieten het land Israël en raakten in Italië, Spanje, Gallië verstrooid.
 
== VervolgZie ook ==
{{Subpagina's}}
Zie [[Geschiedenis van Israël 71 - 1947 n.C.]]
 
== Bronnen ==
''Bijbelsch Handboek en Concordantie'' (Rotterdam: J.M. Bredée, derde druk, 1935), blz. 64v. Hiervan is tekst onder wijziging verwerkt.
 
J.H. van Dale, ''Beknopte aardrijkskunde van Palestina, gevolgd door eene tijdtafel der bijbelsche geschiedenis: ingericht voor scholen en catechisatiën.'' Oostburg: A.J. Bronswijk, 1868. Enige tekst van blz. 45 is verwerkt op 26 okt. 2023.
 
L.G. Visscher, ''Geschiedenis der Israëlieten in Nederland''. Utrecht: W.F. Dannenfelser, 1850. Hieruit is op 5 juli 2012 tekst genomen en verwerkt.