Heer

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Heere)

Heer heeft in de Nederlands taal verscheidene betekenissen. Met een hoofdletter geschreven (‘Heer’, ‘Heere’ of ‘Here’) duidt het God of zijn Zoon Jezus Christus aan. God heeft Zijn Zoon tot 'Heer' gemaakt. 

‘Het jaar onzes Heren 2022’ is het jaar Christus’ geboorte. Synoniem: anno Domini 2022. ‘In de Heer ontslapen’ betekent: ontslapen als iemand die in de Heer Jezus gelooft.

‘Heer’ wordt ook voor mensen gebruikt. Het kan dan de naam en titel van een mannelijk persoon zijn in verhouding tot zijn minderen of onderdanen, gebruikt voor aanzienlijke personen, zoals een vorst, of voor een mannelijke persoon die meester over dienaren en/of dieren is, of voor een gebieder. De man is ‘de heer des huizes’, d.w.z. hoofd van het gezin en van het huishouden.

Andere betekenissen in verband met mensen: mannelijke personen ter onderscheiding van vrouwen (“dames en heren”, “herentoilet”); een man van opvoeding en beschaving (“zo’n daad past een heer niet”; “wees een heer in het verkeer”).

‘Heer’ in het Nieuwe Testament

In het Nieuwe Testament wordt de naam Heer zeer dikwijls aan God en Jezus gegeven, om zowel de majesteit en Almacht van God, alsook de waardigheid van Jezus als de Messias (Heiland en Koning) aan te geven. Het Griekse woord voor ‘Heer’ in ‘Heer Jezus Christus’ is κυριος, kurios. Het komt van kuros = kracht, macht.

Een kurios is hij die meester of bezitter is van iemand of iets waarover hij de bevoegdheid heeft om te beslissen. Staatspersonen die macht en gezag hadden over anderen, werden ‘kurios’ genoemd: de regeerder, de vorst, de bestuurder, de Romeinse keizer.

Dienstknechten en slaven noemen hun meester ‘kurios’. Jezus leerde:

Mt 6:24 Niemand kan twee heren dienen, want hij zal of de een haten en de ander liefhebben, of zich aan de een hechten en de ander verachten. U kunt niet God dienen en Mammon. (TELOS)

Mt 10:24 Een discipel is niet boven zijn meester, en een slaaf niet boven zijn heer. Mt 10:25 Het is de discipel genoeg dat hij wordt als zijn meester, en de slaaf als zijn heer. Als zij de heer des huizes Beelzebul hebben genoemd, hoeveel te meer zijn huisgenoten! (TELOS)

Na de geboorte van Jezus zeiden engelen tot herders:

Lu 2:11 want u is heden een Heiland geboren, die Christus de Heer is, in de stad van David. (TELOS)

Hij is de Messias (Christus) en Heer (Koning). De oude Simeon, toen hij baby Jezus in de armen had, zei tot God:

Lu 2:29 Nu laat U, Heer, uw slaaf in vrede heengaan naar uw woord, Lu 2:30 want mijn ogen hebben uw behoudenis gezien, Lu 2:31 die U bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: (TELOS)

Van ‘kurios’ afgeleid is het Griekse werkwoord κυριευω, kuri’euo. Dit betekent: heer en meester, bezitter zijn van, heersen over, beheersen, macht hebben over, invloed uitoefenen.

Ro 14:9 Want daartoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij zou heersen zowel over doden als over levenden. (TELOS)

2Co 1:24 Niet dat wij heersen over uw geloof, maar wij zijn medewerkers aan uw blijdschap; want door het geloof staat u. (TELOS)

Aanspreektitel

De  Joodse  leraren werden door hun leerlingen, en ook door anderen  heren genoemd (bijv. Matth. 8:2; 14:30; 17:4; 21:3; 27:36; 28:6; Luc. 6:46; Joh. 13:13; 15:15; 20:15,28; Hand. 16:30), waarmee de waardigheid en het gezag van de leraar werd uitgedrukt.  

Mt 8:21 Een ander van zijn discipelen nu zei tot Hem: Heer, sta mij toe eerst mijn vader te gaan begraven. (TELOS)

Mt 8:25 En zijn discipelen gingen naar Hem toe, wekten Hem en zeiden: Heer, behoud ons, wij vergaan!  (TELOS)

Mt 8:2 En zie, een melaatse kwam naar Hem toe en huldigde Hem en zei: Heer, als U wilt, kunt U mij reinigen. (TELOS)

Mt 9:28 Toen Hij nu in het huis was gekomen, kwamen de blinden bij Hem. En Jezus zei tot hen: Gelooft u dat Ik dit kan doen? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heer! (TELOS)

Een hoofdman noemde Jezus ‘heer’.

Mt 8:6 Heer, mijn knecht ligt thuis verlamd en lijdt vreselijke pijn. (...) Mt 8:8 De hoofdman echter antwoordde en zei: Heer, ik ben niet belangrijk genoeg dat U onder mijn dak binnenkomt, maar spreek slechts met een woord en mijn knecht zal gezond worden. (TELOS)

Jezus is onze Heer. Zijn leerlingen noemden hem ‘Heer’ (Gr. Kurios).

Joh 13:12 Toen Hij dan hun voeten gewassen en zijn kleren genomen had en weer aanlag, zei Hij tot hen: Begrijpt u wat Ik u heb gedaan? Joh 13:13 U noemt Mij Meester en Heer (Gr. Kurios), en u zegt het terecht, want Ik ben het. Joh 13:14 Als dan Ik, de Heer (Gr. Kurios) en de Meester, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook u elkaars voeten te wassen; Joh 13:15 want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u doet zoals Ik u heb gedaan. Joh 13:16 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: een slaaf is niet groter dan zijn heer (Gr. Kurios), en een gezant niet groter dan hij die hem heeft gezonden. Joh 13:17 Als u deze dingen weet, gelukkig bent u als u ze doet. (TELOS)

Hij waarschuwde echter tegen zeker ijdel gebruik van titel Heer:

Mt 7:21 Niet ieder die tot Mij zegt: HeerHeer, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemelen is. Mt 7:22 Velen zullen in die dag tot Mij zeggen: HeerHeer, hebben wij niet door uw naam geprofeteerd en door uw naam demonen uitgedreven en door uw naam vele krachten gedaan? (TELOS)

Eigenaar of bezitter

Een heer in de zin van meerdere als eigenaar of bezitter heeft een zeker recht van eigendom over personen of zaken.

Mt 12:8 Want de Zoon des mensen is Heer van de sabbat. (TELOS)

Hij heeft daarom het recht om de Sabbat, de door God voor zijn oude verbondsvolk ingestelde rustdag, tot zijn voordeel te gebruiken.

Mr 12:9 Wat zal de heer van de wijngaard dan doen? Hij zal komen en de landlieden ombrengen en de wijngaard aan anderen geven. (TELOS)

De heer van de wijngaard is de eigenaar ervan.

Mr 13:35 Waakt dan! Want u weet niet wanneer de heer van het huis komt, ‘s avonds of te middernacht of met het hanengekraai of ‘s morgens vroeg; (TELOS)

Mt 13:27 De slaven van de heer des huizes nu kwamen en zeiden tot hem: Heer, hebt u niet goed zaad in uw akker gezaaid? Waar heeft hij dan dolik vandaan? (TELOS)

Jezus noemde zijn hemelse Vader ‘Heer van de hemel en van de aarde’. Alles is eigendom van de Vader.

Mt 11:25 In die tijd antwoordde Jezus en zei: Ik prijs U, Vader, Heer van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen en ze aan kleine kinderen hebt geopenbaard. (TELOS)

Heer der heren

God heeft Jezus tot Heer gemaakt.

Hnd 2:36  Laat het hele huis van Israel dan zeker weten, dat God Hem zowel tot Heer als tot Christus heeft gemaakt, deze Jezus die u hebt gekruisigd. (Telos)

Nu zijn er vele heren, maar Jezus is aller Heer, de Heer van alle heren, de hoogste Heer, de 'Heer der heren'.

Hnd 10:36  Het woord dat Hij aan de zonen van Israel heeft gezonden, toen Hij vrede verkondigde door Jezus Christus - Deze is aller Heer - (Telos)


1Ti 6:15 die de gelukkige en enige Heerser, de Koning der koningen en Heer der heren op zijn eigen tijd zal vertonen, (TELOS)

Opb 17:14 Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, en het Lam zal hen overwinnen-want Hij is Heer van de heren en Koning van de koningen-en zij die met Hem zijn, geroepenen en uitverkorenen en getrouwen. (TELOS)

Opb 19:16 En Hij heeft op zijn kleed en op zijn heup een geschreven naam: Koning van de koningen en Heer van de heren. (TELOS)

God wordt "de Heer der heren" genoemd.

Ps 136:3 Looft den Heere der heren; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. (SV)

Een gelovige die hier op aarde een heer is, moet beseffen dat hij een Heer in de hemel heeft.

Col 4:1 Heren, geeft aan uw slaven wat rechtvaardig en billijk is, daar u weet dat ook u een Heer in de hemel hebt. (Telos)

Plicht van een aardse heer

Een menselijke heer op aarde, zeker als hij een gelovige is, heeft te beseffen dat hij een rechtvaardige Heer in de hemel heeft.

Col 4:1  Heren, geeft aan uw slaven wat rechtvaardig en billijk is, daar u weet dat ook u een Heer in de hemel hebt. (Telos)

De Heer Jezus, onze Heer in de hemel, geeft wat billijk is.

Mt 20:1  Want het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een heer des huizes die ‘s morgens vroeg naar buiten ging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Mt 20:2  Toen hij het nu met de arbeiders eens was geworden voor een denaar per dag, zond hij hen in zijn wijngaard.  Mt 20:3  En omstreeks het derde uur ging hij naar buiten en zag anderen werkloos staan op de markt.  Mt 20:4  En tot dezen zei hij: Gaat ook u in de wijngaard en wat billijk is zal ik u geven. En zij gingen. (Telos)

Bronnen

Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.

Grieks-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.

C.C. Sturm, A. Sterk, Handwoordenboek van het Nieuwe Testament. Eerste deel (Haarlem, 1782).