Hemel en Tussentoestand: verschil tussen versies

1.004 bytes toegevoegd ,  5 maanden geleden
kleine aanvulling op de tekst
k (kleine aanvulling)
(kleine aanvulling op de tekst)
 
(4 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 69:
'''Twee keer naar de Hemel?'''
 
Dat de ziel, gescheiden van het lichaam, in de hemel Gods nabijheid en liefde mag ervaren, leidt tot de logische gedachte dat ze bij de wederkomst van Christus vanuit de hemel weer naar de aarde komt om verenigd te worden met het lichaam. Bij de wederkomst wordt de hemelse heerlijkheid vervolgens dan ervaren op de vernieuwde aarde. Het begrip 'hemel' kan dus twee betekenissen hebben: de hemel 'hier boven' (de hemel der hemelen), waar God woont met de engelen en (zo men algemeen gelooft) met de zielen van hen die geloofden en de hemel 'op aarde', waar Christus verenigd is met Zijn bruidskerk.
 
Het gevolg daarvan is dat onze interpretatie van bijbeltekstenBijbelteksten die over de hemelse heerlijkheid iets zeggen, gestuurd wordt door de vraag welke hemel wordt bedoeld. De uitleg kan daardoor heel verschillend zijn, waardoor het de schijn kan hebben dat de Bijbel niet altijd duidelijk is in wat zij meedeelt.
 
'''Woorden van Jezus'''
 
Dr. P. de Vries 9) merkt op dat het Nieuwe Testament heel weinig concreet is over de tussentoestand van de ziel en daartegenover de aandacht nadrukkelijk vestigt op de Wederkomst. Mogelijk dat Lukas over een tussentijd spreekt in hfdst 16:19-31 en dan nog aan de hand van een soort gelijkenis.
 
Was de Heere Jezus voor de toehoorders onduidelijk met Zijn opmerking over de rijke man en de arme Lazarus? (Lukas 16:19-31) In de synagoge was algemeen het beeld ontstaan dat in het dodenrijk (Gr. hades; Hebr. sjeool) twee van elkaar gescheiden ruimten bestonden; één voor de rechtvaardigen (de schoot van Abraham) en één voor de onrechtvaardigen. De rechtvaardigen waren zij die de wet volmaakt hielden. De farizeeën waren er van overtuigd dat ze bij hun dood in de schoot van Abraham gedragen zouden worden. Jezus wees er op dat zij zelf de wet niet hielden, terwijl zij op het volk gebod op gebod legden (bijv. Lukas 16:14-18). Ook al deugde hun visie over het dodenrijk niet, toch wilde Jezus hún visie gebruiken om duidelijk aan te geven dat de naleving van de wet hen niet rechtvaardig maakt voor God (Rom. 9:7-8). De omstanders moeten dit goed begrepen hebben. 8) De Heidelb. Catechismus vermeldt bij vraag 57 Luk. 16:22 als bewijs dat de ziel van Gods gunstgenoten van stonde aan tot Christus wordt opgenomen. De vraag is of de keuze van deze tekst juist is. Waarschijnlijk heeft Jezus niet de bedoeling gehad daarover een uitspraak te doen. Toen Jezus Zijn discipelen vertroostte met op te merken dat in het huis van Zijn Vader vele woningen waren (Joh. 14:1-14), begreep men uiteraard eveneens dat er in de hemel geen woningen nodig zijn, dat men de woorden niet letterlijk moet opvatten en dat Jezus dit zei om aan te geven dat voor ieder die gelooft in Hem en Zijn opstanding er bij de opstanding plaats zal zijn in het Eeuwig Koninkrijk. Men was in Israël toen algemeen bekend met het feit van een komend Godsrijk en een opstanding. Men wist dat de 'kinderen van Abraham' na een opstanding voor eeuwig deelgenoot mogen zijn van Gods gunst en genade. Toen de Heere Jezus tegen Martha zei, dat zij door het geloof in Hem deelgenoot van die heerlijke opstanding mocht zijn, begreep zij goed wat Hij zei.
Regel 127 ⟶ 129:
De schrijver van dit artikel vindt het daarom bezwaarlijk om de ten hemel opneming van Elia te proberen uit te leggen (2 Kon. 2:1-13). Zoals deze geschiedenis beschreven is, bevat zij namelijk wel een duidelijke weergave van wat er gebeurde. De wegneming van Henoch door God, zodat hij de dood niet zou zien, is eveneens een geschiedkundig feit, maar niet verklaarbaar (Hebr. 11:5). Hetzelfde moet gezegd worden van de Verheerlijking op de berg en de aanwezigheid van Mozes en Elia daarbij (Luk. 9:30-31). Aan de feitelijkheid van deze gebeurtenissen valt echter niet te twijfelen. Ook de Goddelijke Boodschap was duidelijk.
 
Wanneer echter de vraag gesteld wordt of de zielen van gelovigen als zelfstandige wezens na hun overlijden naar de hemel der hemelen gaan om daar in een voorlopige heerlijkheid te verblijven, wachtend op de opstandingsdag, worden we geconfronteerd met een gebrek aan duidelijkheid daarover. Het is moeilijk om uit de Heilige Schrift voldoende gegevens (feiten) te vinden om overtuigd een bevestigend antwoord te geven. De vraag brengt me in verlegenheid. Aangehaalde teksten, die zouden kunnen leiden tot een bevestigend antwoord, kunnen veelal verschillend (bijna willekeurig) ge-interpreteerd worden. Dit verklaart ook de verschillende ideeën daarover. Met name de rooms-katholieke kerk kent vanwege zijn eeuwenlange bestaan een ontwikkeling van aparte ideeën over het voortbestaan van de ziel, waarvoor men in de Heilige Schrift geen grond vindt. (Het bestaan van een 'voorburcht der vaderen', bestemd voor de gelovigen van het Oude Testament (RKK) of het 'vagevuur' (RKK),. ofWeer anderen spreken over een soort voorlopige plaats waar de zielen van ongelovigen voorlopig gepijnigd worden, wachtend op het oordeel, of een zieleslaap tot de oordeelsdag. Het volksgeloof binnen de RKK, ofdat de ongedoopte kinderen in een soort natuurlijke gelukstoestand bewaard worden in het 'voorgeborchte' (een soort 'berg van St. André' waar de zielen der ongedoopte kinderen verblijven.) Deis vraagdoor brengtpaus meBenedictus in verlegenheid. Aangehaalde teksten, die zouden kunnen leidenXVI tot een bevestigendonjuiste antwoord,gedachte kunnenveklaard. veelal verschillend (bijna willekeurig) geïnterpreteerd worden!
 
Ook kan een kritische opmerking binnen eigen kerkelijke kring reuring geven. Dat is bij het schrijven van dit artikel in het geheel niet de intentie. De bedoeling met deze vraag is zeer zeker niet om de eigen geloofsgemeenschap in verwarring te brengen, maar om over deze vraag eens na te denken.
Regel 137 ⟶ 139:
Alle gelovigen wachten na hun overlijden op de opstandingsdag. (Adam, Eva, Henoch, Noach, Abraham, Rachab, Ruth, Maria, Petrus, Paulus, de moordenaar aan het kruis, Lydia enz. enz.) De veronderstelling dat heiligen in de hemel der hemelen aanvankelijk voorlopig aanwezig kunnen zijn, vindt, in tegenstelling tot het geloof aan een wederopstanding, in de Heilige Schrift geen duidelijke grond.
 
De tijd tussen overlijden en wederopstanding uit de dood is voor de overledene waarschijnlijk geen tijd. Na het overlijden wordt de opstanding ervaren en breekt voor ons allen het 'heden' van de opstanding aan. ''<nowiki/>'Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn''', zei Jezus aan het kruis tegen de moordenaar (Luk. 23:43). Daarbij moet gezegd worden, dat in de Griekse vertaling staat: Voorwaar/tot u zeg ik heden/met Mij zult gij zijn/in het paradijs. 8) Het woord 'heden' wil dan zeggen 'nu' 'dit moment<nowiki>''</nowiki> zeg Ik dat tegen u. 'We moeten de moordenaar begrijpen, dat hij vraagt of de Heere Jezus aan hem denkt als Hij als Koning terugkeert bij Zijn wederkomst'. 9) In Markus 14:25 en Lukas 22:16 lezen we: ''<nowiki/>'Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Gods.' (St.Vert.)''
 
In de nacht waarin Jezus werd verraden, stelde Hij voor de nieuwtestamentische gemeenten het Heilig Avondmaal in (1 Kor. 11:23-26). Paulus zegt dat de gemeenten zich daaraan dienen te houden 'totdat Hij komt'. Zijn wederkomst is voor Zijn Kerk de 'stip aan de horizon'.
Regel 163 ⟶ 165:
8) Hoite Slagter, Amen 61 (juni 2005)
 
9) Dr. P. de Vries (van 2005 tot 2021 docent aan het Hersteld Hervormd Seminarie), ''Zicht op de Bijbelse boodschap'' (Kampen 2021)
Luk. 16:22-31 1) 3) 5) 6) 7) // Luk. 23:43 1) 3) 4) 7) // 2 Kor. 5:1-8 3) 4) 5) 7) // Filip. 1:21-24 1) 3) 4) 5) 6) 7) // Openb. 6:9-10 3) 4) 5) // Openb. 14:11,13 3) 5) // Hand. 7:59 3) 4) // Joh. 11:25-26 4) 7) // Matth. 8:11-12 5) 6)
 
Luk. 16:22-31 1) 3) 5) 6) 7) 8) 9) // Luk. 23:42-43 1) 3) 4) 7) 9) // 2 Kor. 5:1-8 3) 4) 5) 7) // Filip. 1:21-24 1) 3) 4) 5) 6) 7) // Openb. 6:9-10 3) 4) 5) // Openb. 14:11,13 3) 5) // Hand. 7:59 3) 4) // Joh. 11:25-26 4) 7) // Matth. 8:11-12 5) 6)
 
3) vermeldt bovendien: Gen. 35:18 // Ex. 3:6 // Ps. 146:4 // Pred. 12:7 // Jes. 57:2 // Matth. 22:31,32 // Joh. 12:26 // 1 Petr. 3:19