Hemel en Tussentoestand: verschil tussen versies

193 bytes verwijderd ,  2 jaar geleden
Kleine aanpassing aan de tekst
(Aanvullingen op de tekst)
(Kleine aanpassing aan de tekst)
Regel 77:
Waarom was Jezus duidelijk in Zijn uitspraken en konden Zijn woorden over die 'Grote Godsontmoeting' geen verwarring stichten? De gedachte dat de zielen van de overledenen in een soort daarvoor gereserveerde ruimte van de hemel reeds God zouden ontmoeten, bestond waarschijnlijk niet. De uitspraak van Jezus over Abraham, de rijke man en de arme Lazarus en over de 'vele woningen' zal bij de toehoorders dan ook van toepassing zijn geweest op dat komende Eeuwige Vrederijk (het Koninkrijk Gods genoemd in Matth. 21:43; Mark. 14:25). Daar was niets onduidelijks aan! Ook 1 Kor. 15 spreekt uitsluitend over de opstanding en een nieuwe hemel en aarde! In 1 Thess. 4:16-17 zegt Paulus dat zij die geloofd hebben en overleden zijn eerst zullen opstaan uit de dood, maar hij doet geen uitspraak over de zielen van hen die reeds in de hemel der hemelen zouden moeten zijn.
 
Er zijn vele teksten aan te wijzen, waarin van een verlangen wordt gesproken om na de dood verlost te mogen zijn van het oordeel over de zonde, bij God te mogen zijn en Zijn genade en liefde te mogen ervaren in een paradijs zonder zonde. In Israël geloofde men in het herstel van het verloren paradijs. Men was ook in de Oudtestamentische tijd bekend met het feit dat God macht had om de macht van de dood te niet te doen. De opwekking van de doden door Elia en Eliza waren daarvan het bewijs (1Kon. 17:22; 2Kon. 4:35; 2Kon. 13:21). De opneming van Henoch en Elia bewijst dat de dood niet het deel van alle schepselen behoefde te zijn (Gen. 5:22; 2Kon. 2:11). De profeten Hosea en Ezechiël profeteren het herstel van het volk Israël door op het beeld van de wederopstanding te wijzen (Hos. 6:1-6; Ezech. 37:1-14). Ook de volgende teksten spreken over een wederopstanding: 1Sam. 2:6; 2 Sam. 12:23; Job 19:25-27; Ps. 17:15; Ps. 49:16; Ps. 73:24; Jes. 11:6-9; Jes. 33:24; Jes. 65:17-25; Dan. 2:44. Het Nieuwe Testament openbaart ons nadrukkelijk dedat er een wederopstanding uit de doden zal plaats hebben, dit in tegenstelling tot de gedachte dat de zielen van Gods gunstgenoten voorlopig reeds in de hemel der hemelen zouden zijn (Matth. 8:11-12; Matth. 21:43; Matth. 22:12-13; Matth 25:32-33; Markus 13:27; Markus 14:25; Luk. 13:29; Luk. 23:43; 1Kor. 15; 2Kor. 12:4; Filipp. 1:23-24; 1 Thess. 4:13-17; 2Thess. 1:10; Joh. 17:24; Openb. 2:7; Openb. 4:1; Openb. 7:17; Openb. 19:7-9). Wie zijn Schepper eert, dient, vreest en vreestvan genade moet leven, heft zijn ogen op naar omhoog, naar de hemel, naar de 'bergen'. Zijn ziel verlangt naar God. Jezus zelf moedigt ons daartoe aan (Lukas 21:28). Troostvolle teksten in Gods Woord spreken daarover. Het opzien naar de hemel heeft mogelijk de gedachte gevoed dat de zielen van Gods' kinderen voorlopig daar zijn.
 
De teksten getuigen van het geloof in een aanwezig kunnen zijn bij God. De soort van beeldspraak die daarbij gebruikt wordt door de gelovige kan niet gezien worden als een Goddelijke Openbaring, die tot doel heeft ons duidelijkheid te verschaffen over hoe het precies zal zijn na ons overlijden. Ook Psalm 115:17 ('De doden zullen de HEERE niet prijzen …) of Jes. 38:17 ('Want het graf zal U niet loven ….) hebben waarschijnlijk eveneens niet de Goddelijke bedoeling iets te openbaren over de 'tussentoestand'.
Regel 85:
(Mark. 13:24-26; Hebr. 8:5; Hebr. 11:9-10,16; Hebr. 13:14; Openb. 2:7; Openb. 20:12; Openb. 21:2; Thess. 4:16-17)
 
De Goddelijke Openbaring wil ons mededelen dat de hemelse gaven nadrukkelijk aanwezig zullen zijn op de vernieuwde aarde. De hemelse gaven (met name Gods nabijheid) komen naar de aarde, zoals het voor de zondeval was. Die overmatige overvloed aan genade wordt in Gods Woord voorgesteld als een rivier voortkomend uit de tempel (Openb. 22:1-5). De hemel wordt dan op aarde onze blijvende stad, door God bereid voor Zijn bruidskerk (Hebr. 11:16).
Wij zijn er van overtuigd dat Gods uitverkorenen pas bij de opstanding der doden hun Zaligmaker, in Wie zij hebben geloofd, mogen ontmoeten (Luk. 22:16). Dit in tegenstelling tot het algemeen gevoelen daarover binnen onze kerkelijke kring.
 
De Goddelijke Openbaring wil ons mededelen dat de hemelse gaven nadrukkelijk aanwezig zullen zijn op de vernieuwde aarde. De hemelse gaven (met name Gods nabijheid) komen naar de aarde, zoals het voor de zondeval was. Die overmatige overvloed aan genade wordt in Gods Woord voorgesteld als een rivier voortkomend uit de tempel (Openb. 22:1-5). De hemel wordt dan op aarde onze blijvende stad, door God bereid voor Zijn bruidskerk (Hebr. 11:16).
 
'''Gedachten over de ziel'''