Hemel en Tussentoestand: verschil tussen versies

357 bytes toegevoegd ,  2 jaar geleden
Aanvullingen op de tekst
(kleine aanvulling op de tekst)
(Aanvullingen op de tekst)
Regel 77:
Waarom was Jezus duidelijk in Zijn uitspraken en konden Zijn woorden over die 'Grote Godsontmoeting' geen verwarring stichten? De gedachte dat de zielen van de overledenen in een soort daarvoor gereserveerde ruimte van de hemel reeds God zouden ontmoeten, bestond waarschijnlijk niet. De uitspraak van Jezus over Abraham, de rijke man en de arme Lazarus en over de 'vele woningen' zal bij de toehoorders dan ook van toepassing zijn geweest op dat komende Eeuwige Vrederijk (het Koninkrijk Gods genoemd in Matth. 21:43; Mark. 14:25). Daar was niets onduidelijks aan! Ook 1 Kor. 15 spreekt uitsluitend over de opstanding en een nieuwe hemel en aarde! In 1 Thess. 4:16-17 zegt Paulus dat zij die geloofd hebben en overleden zijn eerst zullen opstaan uit de dood, maar hij doet geen uitspraak over de zielen van hen die reeds in de hemel der hemelen zouden moeten zijn.
 
Er zijn vele teksten aan te wijzen, waarin van een verlangen wordt gesproken om na de dood verlost te mogen zijn van het oordeel over de zonde, bij God te mogen zijn en Zijn genade en liefde te mogen ervaren in een paradijs zonder zonde. In Israël geloofde men in het herstel van het verloren paradijs. Men was ook in de Oudtestamentische tijd bekend met het feit dat God macht had om de macht van de dood te niet te doen. De opwekking van de doden door Elia en Eliza waren daarvan het bewijs (1Kon. 17:22; 2Kon. 4:35; 2Kon. 13:21). De opneming van Henoch en Elia bewijst dat de dood niet het deel van alle schepselen behoefde te zijn (Gen. 5:22; 2Kon. 2:11). (Gen. 3:15; 2 Sam. 12:23; Job 19:25-27; Ps. 17:15; Ps. 73:24; Jes. 11:6-9; Jes. 33:24; Jes. 64:4; Jes. 65:17-25; Dan. 2:44; Matth. 8:11-12; Matth. 21:43; Matth. 22:12-13; Matth 25:32-33; Markus 13:27; Markus 14:25; Luk. 13:29; Luk. 23:43; 1Kor. 15; 2Kor. 12:4; Filipp. 1:23-24; 1 Thess. 4:13-17; 2Thess. 1:10; Joh. 17:24; Openb. 2:7; Openb. 4:1; Openb. 7:17; Openb. 19:7-9) Wie zijn Schepper eert, dient en vreest, heft zijn ogen op naar omhoog, naar de hemel, naar de 'bergen'. Zijn ziel verlangt naar God. Jezus zelf moedigt ons daartoe aan (Lukas 21:28). Troostvolle teksten in Gods Woord spreken daarover.
 
De teksten getuigen van het geloof in een aanwezig kunnen zijn bij God. De soort van beeldspraak die daarbij gebruikt wordt door de gelovige kan niet gezien worden als Goddelijke Openbaring, die tot doel heeft ons duidelijkheid te verschaffen over hoe het precies zal zijn na ons overlijden. Ook Psalm 115:17 ('De doden zullen de HEERE niet prijzen …) of Jes. 38:17 ('Want het graf zal U niet loven ….) hebben waarschijnlijk eveneens niet de Goddelijke bedoeling iets te openbaren over de 'tussentoestand'.