Hemel en Tussentoestand: verschil tussen versies

4 bytes verwijderd ,  1 jaar geleden
Kleine onjuistheden verbeterd
(Kleine aanpassing aan de tekst)
(Kleine onjuistheden verbeterd)
Regel 11:
'''De Hemel'''
 
De Bijbel spreekt duidelijk over het bestaan van de Hemel, in de Bijbel ook wel genoemd 'de hemel der hemelen'. De gereformeerde theologie kan dit, verwijzend naar vele teksten, bevestigen. Het feit dat er een Hemel is, staat in dit artikel dus niet ter discussie.
 
Matth. 6:9 Onze Vader, Die in de hemelen zijt!
Regel 29:
De Bijbel spreekt eveneens duidelijk over het feit van de wederkomst van de Heere Jezus Christus (o.a. Openb. 1:7). Over de vraag hoe, waar precies en wanneer onze Heer en Heiland Jezus Christus zal verschijnen, zullen de meningen uiteenlopen. Zeker is, dat met Zijn komst hemel en aarde vernieuwd zullen worden en kunnen beantwoorden aan het oorspronkelijke doel van de schepping, namelijk dat God alles mag zijn in allen.
 
De voltooiïng van dit Godsrijk kent drie belangrijke stadia. De Heilige Schrift openbaart ons hoezeer ieder stadium van dit herscheppingswerk Gods' goedkeuring draagt. Met betrekking tot de schepping staat in het Goddelijke Woord de vermelding 'Alzo zijn volbracht …' (Gen.2:1). Aan het kruis getuigt de Heere Jezus van het feit dat Zijn Werk volbracht is met de woorden 'het is volbracht' (Joh.19:30). Dat Christus' Wederkomst een feitelijk gegeven is, blijkt uit Openb.21:6 met de woorden 'Het is geschied'.
 
De Bijbel is zeer duidelijk over het bestaan van de hemel, over het volbrachte werk van onze Heere Jezus Christus, over de wederkomst van Christus op de wolken bij de vernieuwing van Zijn Schepping en het oordeel over de levenden en de doden. Laten we dit laatstgenoemde 'De grote Godsontmoeting' noemen. Het Goddelijk oordeel zal duidelijk maken, wie wel en wie niet geloofd hebben in de Zoon van God. Degenen die wel geloofden, zullen zonder uitzondering degenen zijn wier naam geschreven staat in het Boek des Levens (Maleachi 3:16; Markus 13:27; Openb. 3:5; Openb. 20:12,15). Laat dit tot bemoediging zijn: 'Niemand onder hen die geloofden, zal worden vergeten.'
Regel 59:
'''Ons Onvermogen'''
 
Dat onvermogen moet ons dan ook zeer bescheiden maken wanneer het gaat om ons eigen gelijk. Een zekerheid daarbij is, dat het 'alles' geheel anders zal zijn dan we dachten. Mag men over de hemelse heerlijkheid nadenken? Uiteraard mag dat! (1Kor.2:10-12; Kol.3:1-2). Het zou tegenstrijdig zijn, wanneer men wel uitziet naar de Bruidegom, maar geen belangstelling heeft voor Zijn Bruiloft. Toch zal het niet verder kunnen gaan dan een voorzichtige serieuze gedachtenwisselinggedachtewisseling daarover. De pretentie, het beter te weten dan anderen, is met betrekking tot het onderwerp 'de Hemel' zeer zeker niet op zijn plaats.
 
Daarnaast is ons aller ervaring dat overeenkomstig het Goddelijke Woord het lichaam van de overledene volledig vergaat tot 'stof'. Dat gegeven behoeft geen nadere toelichting.
Regel 73:
'''Woorden van Jezus'''
 
Was de Heere Jezus voor de toehoorders onduidelijk met Zijn opmerking over de rijke man en de arme Lazarus ? (Lukas 16:19-31) In de synagoge was algemeen het beeld ontstaan dat in het dodenrijk (Gr. hades; Hebr. sjeool) twee van elkaar gescheiden ruimten bestonden; één voor de rechtvaardigen (de schoot van Abraham) en één voor de onrechtvaardigen. De rechtvaardigen waren zij die de wet volmaakt hielden. De farizeeën waren er van overtuigd dat ze bij hun dood in de schoot van Abraham gedragen zouden worden. Jezus wees er op dat zij zelf de wet niet hielden, terwijl zij op het volk gebod op gebod legden (bijv. Lukas 16:14-18). Ook al deugde hun visie over het dodenrijk niet, toch wilde Jezus hún visie gebruiken om duidelijk aan te geven dat de naleving van de wet hen niet rechtvaardig maakt voor God (Rom. 9:7-8). De omstanders moeten dit goed begrepen hebben. 8) De Heidelb. Catechismus vermeldt bij vraag 57 Luk. 16:22 als bewijs dat de ziel van Gods gunstgenoten van stonde aan tot Christus wordt opgenomen. De vraag is of de keuze van deze tekst juist is. Waarschijnlijk heeft Jezus niet de bedoeling gehad daarover een uitspraak te doen. Toen Jezus Zijn discipelen vertroostte met op te merken dat in het huis van Zijn Vader vele woningen waren (Joh. 14:1-14), begreep men uiteraard dat er in de hemel geen woningen nodig zijn en dat Jezus dit zei om aan te geven dat voor ieder die gelooft in Hem en Zijn opstanding er bij de opstanding plaats zal zijn in het Eeuwig Koninkrijk. Als een zeer gewillige Zaligmaker zei Hij dat ter aanmoediging. Men was in Israël toen algemeen bekend met het feit van een komend Godsrijk en een opstanding. Men wist dat de 'kinderen van Abraham' na een opstanding voor eeuwig deelgenoot mogen zijn van Gods gunst en genade. Toen de Heere Jezus tegen Martha zei, dat zij door het geloof in Hem deelgenoot van die heerlijke opstanding mocht zijn, begreep zij goed wat Hij zei.
 
Toch was ook onder het Joodse volk veel onduidelijk omtrent dat Godsrijk. De vragen betroffen de tijd wanneer, of waar, of in welke gestalte de Messias zou verschijnen en heersen over dat Eeuwige Koninkrijk. Dat bleek ook uit de vragen van de discipelen daarover. Er bestond buiten de Goddelijke Openbaringen om een soort apart volksgeloof omtrent de oprichting van een almachtig door God gesteund koninkrijk (Matth. 20:21). Misschien begrepen de farizeeën het nog het best. Zij waren de bestrijders van de Sadduceënsadduceeën, die van geen opstanding wilden weten (Matth. 22:23-32). De farizeeën begrepen de woorden van Jezus, dat Zijn opstanding het zegel was van de wederopstanding van allen die geloofden in Hem. Jezus had er op gewezen dat met Zijn komst als Heiland het Koninkrijk Gods reeds in beginsel aanwezig was (Matth. 3:2; Matth. 12:28). Daarom waren zij er zeer voor beducht, dat alles wat Jezus daarover had gezegd ook zou uitkomen.
 
Waarom was Jezus duidelijk in Zijn uitspraken en konden Zijn woorden over die 'Grote Godsontmoeting' geen verwarring stichten? De gedachte dat de zielen van de overledenen in een soort daarvoor gereserveerde ruimte van de hemel reeds God zouden ontmoeten, bestond waarschijnlijk niet. De uitspraak van Jezus over de 'vele woningen' zal bij de toehoorders dan ook van toepassing zijn geweest op dat komende Eeuwige Vrederijk (het Koninkrijk Gods genoemd in Matth. 21:43; Mark. 14:25). Daar was niets onduidelijks aan! Ook 1 Kor. 15 spreekt uitsluitend over de opstanding en een nieuwe hemel en aarde! In 1 Thess. 4:16-17 zegt Paulus dat zij die geloofd hebben en overleden zijn eerst zullen opstaan uit de dood, maar opvallend is dat hij geen uitspraak doet over de zielen van hen die reeds in de hemel der hemelen zouden moeten zijn.
Regel 95:
Het valt ook op dat de personen, die Jezus uit de dood heeft opgewekt, geen getuigenis hebben gegeven van hun ervaring in de Hemel. Zijn ze wel in de hemel geweest? Hebben ze het Lam ook gezien naast de Troon? Of bleef na hun overlijden slechts hun dode lichaam over, onderhevig aan de ontbinding? Later zijn ze wel allen overleden, verwachtend de herschepping bij de wederopstanding.
 
In een gesprek met saduceeënsadduceeën over de hemel zegt Jezus dat zij die geloofden als de engelen zullen zijn. Hij bedoelde daarmee dat er in het Koninkrijk Gods geen huwelijk en voortplanting zal zijn en niet dat onze ziel in de hemel bij Gods troon als een engel zonder vleugels zal zijn (Matth. 22:30).
 
'''De ziel als een Hemelse garantie voor het eeuwig voortbestaan'''