k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 1:
'''Heth''' (Hebr. ''Cheth'') was een zoon van [[Kanaän (persoon)|Kanaän]] en de stamvader van de [[Hethieten]], Gen. 10: 15.
{{Cham nageslacht}}
Zijn naam betekent 'schrik' of 'verschrikkelijk’, van het werkwoord ''Chatoth, ''‘schrikken, beven’<ref>Aldus S.J. van Ronkel, ''Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld''. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Heth. Van Ronkel was hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëdigd vertaler. </ref>.
|