Heth

Uit Christipedia

Heth (Hebr. Cheth) was een zoon van Kanaän en de stamvader van de Hethieten, Gen. 10: 15.

Nageslacht van Cham

Zijn naam betekent 'schrik' of 'verschrikkelijk’, van het werkwoord Chatoth, ‘schrikken, beven’[1]

Heth was een zoon van Kanaän. 

Ge 10:15 Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, Heth, Ge 10:16 en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet, Ge 10:17 de Heviet, de Arkiet, de Siniet, Ge 10:18 de Arvadiet, de Zemariet en de Hamathiet; daarna zijn de geslachten van de Kanaänieten verspreid. Ge 10:19 En de grens van de Kanaänieten reikte van Sidon in de richting van Gerar tot aan Gaza, [en] in de richting van Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm, tot aan Lasa. Ge 10:20 Dit waren de zonen van Cham, [ingedeeld] naar hun geslachten [en] naar hun talen, met hun landen en hun volken. (HSV)

De Hethieten worden 'zonen van Heth' (Gen. 23:3, 5) genoemd.

Bron

1. ↑ Aldus S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Heth. Hieruit is op 23 mei 2013 tekst opgenomen.

Voetnoot

  1. Aldus S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Heth. Van Ronkel was hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëdigd vertaler.