Hevieten

Uit Christipedia

Hevieten (ook genoemd ChiwwietenHivvieten) waren afstammelingen van Kanaän, een zoon van Cham en een kleinzoon van Noach. De naam Hevieten betekent “dorpelingen". Ze woonden in het land Kanaän, onder meer in Sichem, Gibeon en bij de berg Hermon. Ze worden 25 maal genoemd in het Oude Testament.

Nageslacht van Cham

In Kanaän. In Kanaän woonden de Chiwwieten samen met zes andere volken (Ex. 3:8, 17; 13:5; Deut 7:1).

De 7:1 Wanneer u de HEERE, uw God, zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; en Hij vele volken voor uw aangezicht zal hebben uitgeworpen, de Hethieten, en de Girgasieten, en de Amorieten, en de Kanaanieten, en de Ferezieten, en de Hevieten, en de Jebusieten, zeven volken, die meerder en machtiger zijn dan gij; (SV)

Hevieten woonden in Sichem en in het noorden bij de Hermon

Sichem, de dochter van Lea, werd onteerd door de Heviet Sichem.

Ge 34:2 Sichem nu, de zoon van Hemor den Heviet, den landvorst, zag haar, en hij nam ze, en lag bij haar, en verkrachtte ze. (SV)

De mannen van Sichem lieten zich besnijden om met Jacob te kunnen verzwageren en één volk te worden (Gen. 34). Jacobs zonen Simeon en Levi namen echter wraak en doodden in Sichem met het zwaard al wat mannelijk was. De zonen van Jacob plunderden de stad. 

Aholibama. Ezau nam een uit de Hevieten tot vrouw:

Ge 36:2 Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren van Kanaän, Ada, de dochter van Elon, den Hethiet, en Aholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, denHeviet; (SV)

Verdrijving. God zou de Hevieten uit het beloofde land verdrijven (Ex. 33:2; 34:11; Deut. 7:1; Joz. 3:10) en verdelgen (Ex. 23:23):

Ex 33:2 En Ik zal een Engel voor uw aangezicht zenden (en Ik zal uitdrijven de Kanaanieten, de Amorieten, en de Hethieten, en de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten), (SV)

God verdreef de Hevieten door middel van horzels:

Ex 23:28 Ik zal ook horzelen voor uw aangezicht zenden; die zullen van voor uw aangezicht uitstoten de Hevieten, de Kanaanieten en de Hethieten. (SV)

Het volk Israël moest de Hevieten verbannen:

De 20:17 Maar gij zult ze ganselijk verbannen: de Hethieten, en de Amorieten, en de Kanaanieten, en de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, gelijk als u de HEERE, uw God, geboden heeft; (SV)

Tegen Israël. De Hevieten en andere volken in Kanaän kwamen bij elkaar om eendrachtig tegen Jozua en Israël te strijden. 

Joz 9:1 Het gebeurde, toen al de koningen [dit] hoorden, [de koningen] die aan deze zijde van de Jordaan waren, in het Bergland, in het Laagland en aan heel de kust van de Grote Zee, tegenover de Libanon: de Hethieten en de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten,
Joz 9:2 dat zij gezamenlijk bij elkaar kwamen om eensgezind tegen Jozua en tegen Israël te strijden.

(HSV)

Gibeon. In de steden Gibeon, Kefira, Beëroth en Kirjat-Jearim woonden Hevieten (Joz. 9:17, vgl. 9: 7), die voor Israël vreesden. Ze wisten van de grote daden van de God van Israël (in Egypte, de overwinning over Sihon en Og; Joz. 9:9-10). Ze waren bekend met de landbelofte van God aan Mozes en met de belofte van God dat Hij het land Kanaän aan de Israëlieten zou geven en de inwoners zou verdelgen (Joz. 9:24)  De Hevieten van Gibeon bedrogen Jozua door te veinzen dat ze uit een ver land kwamen en aan het volk Israël dienstbaar wilden zijn. Ze maakten een vredesverbond met de Israëlieten (Joz. 9:7; 11:19), waardoor Gibeon en haar inwoners gespaard bleven. Om hun bedrog echter werden ze gesteld tot knechten, houthakkers en waterputters (Joz. 9:23), ook ten behoeve van de altaardienst (Joz. 9:27).

Joz 9:27 Zo maakte Jozua hen op die dag houthakkers en waterputters voor de gemeenschap, en voor het altaar van de HEERE, op de plaats die Hij uitkiezen zou, tot op deze dag. (HSV)

Bij de Hermon. Nadat Jozua het zuidelijke deel van Kanaän aan zich had onderworpen, bracht Jabin, koning van Hazor, een verbond onder de noordelijke koningen tot stand, onder wie de Hevieten die onder aan de berg Hermon woonden (Joz. 11:3). Na de verovering van het Beloofde Land door de Israëlieten woonden de Hevieten in het noordelijk gedeelte van Kanaän bij de Hermon.

Ri 3:3 Vijf vorsten der Filistijnen, en al de Kanaänieten, en de Sidoniërs, en de Hevieten, wonende in het gebergte van den Libanon, van den berg Baäl-hermon, tot daar men komt te Hamath. (SV)

Herendienst. De Israëlieten verbanden niet alle Chiwwieten; er bleven er in het land over. Deze stelde koning Salomo in slaafse herendienst.

1Kon 9:20 Al het volk dat overgebleven was van de Amorieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten, die niet tot de Israelieten behoorden,
1Kon 9:21 hun nakomelingen, welke na hen in het land waren overgebleven, die de Israelieten niet met de ban hadden kunnen slaan, hen riep Salomo op om slaafse herendiensten te verrichten, tot op de huidige dag.
1Kon 9:22 Maar van de Israelieten maakte Salomo niemand tot slaaf; zij waren echter krijgslieden, zijn hovelingen, zijn vorsten, zijn hoofdlieden en oversten van zijn wagens en van zijn ruiters.

(NBG51)