Jebusieten

Uit Christipedia

De Jebusieten of Jeboesieten zijn afstammelingen van Noachs kleinzoon Kanaän (Gen. 10 :16) en vormden de oorspronkelijke bevolking van Jeruzalem, toen Jebus geheten (Joz. 15 :63; 18 :28, Richt. 1 :21; 19 :11, 2 Sam. 5 :6 v.) en van het omringende bergland (Num. 13 :29, Joz. 11 :3).

In het Oude Testament worden zij 41 maal genoemd.

Jebus was de derde zoon van Kanaän. Van hem stammen de Jebusieten af. De naam 'Jebusiet' betekent dan ook 'nakomeling van Jebus'. Maar omdat Jebus de vroege, vóór-Israëlietische naam van Jeruzalem was en de Jebusieten daar en daaromtrent woonden, kan de naam Jebusiet ook betekenen, 'inwoner van Jebus'. 

Ge 10:15  En Kanaän gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,
Ge 10:16 En den Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet,
Ge 10:17 En den Hivviet, en den Arkiet, en den Siniet,
Ge 10:18 En den Arvadiet, en den Tsemariet, en den Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaanieten verspreid.
Ge 10:19 En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe.

(SV)

De Jebusieten waren één van de Kanaänietische (van Noachs kleinzoon Kanaän) volkstammen (Hethieten, Jebusieten, Amorieten, Girgasieten, Hevieten) in het land Kanaän. 

De twaalf verspieders die Kanaän hadden verkend, noemden in hun relaas de woonplaats van de Jebusieten woonden: 
Nu 13:29 In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland [wonen] de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten. (HSV)
De Jebusieten woonden in en rond Jebus, het latere Jeruzalem
Ze waren meerder en machtiger dan de Israëlieten.
De 7:1 Wanneer u de HEERE, uw God, zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; en Hij vele volken voor uw aangezicht zal hebben uitgeworpen, de Hethieten, en de Girgasieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, en de Hevieten, en de Jebusieten, zeven volken, die meerder en machtiger zijn dan gij; (SV)
Israël verdreef niet alle Jebusieten. Ze woonden in hun midden en vermengden zich met hen. 
Ri 3:5 Toen nu de Israëlieten te midden van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten woonden,

Ri 3:6 namen zij hun dochters voor zich tot vrouwen en gaven zij hun [eigen] dochters aan hun zonen. En zij dienden hun goden.

(HSV)
David veroverde Jebus en maakte het de hoofdstad van zijn rijk. Jebus werd later Jeruzalem genoemd.