Amorieten
Amorieten waren bewoners van, onder meer, het bergland in Kanaän. Zij zijn afstammelingen van Noachs kleinzoon Kanaän (Gen. 10:15). Ze waren één van de Kanaänietische volkstammen (Hethieten, Jebusieten, Amorieten, Girgasieten, Hevieten) in het land Kanaän. Ze bewoonden daar het bergland ten westen en vooral ten oosten van de Jordaan (Gen. 14 :7,13; Num. 21 :13-26, Deut. 3 :8; Richt. 1 :34-36, 11:13).
De Amorieten worden 87 keer genoemd in het Oude Testament. De naam Amoriet betekent 'zegger', 'spreker'[1].
Ze stammen van Kanaän, Noachs kleinzoon, af.
Ge 10:15 En Kanaän gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, Ge 10:16 En den Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet, Ge 10:17 En den Hivviet, en den Arkiet, en den Siniet, Ge 10:18 En den Arvadiet, en den Tsemariet, en den Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaanieten verspreid. Ge 10:19 En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe.
(SV)
Nageslacht van Cham |
---|
Hoewel ze van Kanaän, een zoon van Cham, dus niet van Sem afstammen, worden ze om hun taal en cultuur in de wetenschap aangemerkt als een 'Semitische' stam.
God noemt Kanaän 'het land van de Amoriet' (Amos 2:2). Ze waren een van de volken woonachtig in het Oosten van Kanaän. Ze woonden in het West-Jordaanse bergland in de omgeving van Sichem en in het Oost-Jordaanland[2].
Am 2:10 Ook heb Ik ulieden uit Egypteland opgevoerd; en Ik heb u veertig jaren in de woestijn geleid, opdat gij het land van den Amoriet erfelijk bezat.(SVV)
Amos noemt (Am. 2:10) van de vele Kanaänitische volken alleen de Amorieten, als de sterkste en gevaarlijkste, die daarom alle andere vertegenwoordigen, zoals ook in Gen. 15:16.
Ge 15:16 De vierde generatie zal hier terugkeren, want [de maat] van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol. (HSV)
Ze waren groot van gestalte.
Am 2:9 Ik daarentegen heb den Amoriet voor hunlieder aangezicht verdelgd, wiens hoogte was als de hoogte der cederen, en hij was sterk als de eiken; maar Ik heb zijn vrucht van boven, en zijn wortelen van onderen verdelgd. (SVV)
De Amorieten in het zuiden van Kanaän werden ten tijde van Abraham geslagen door de Elamitische koning Kedorlaomer en de koningen die met hem verbonden waren. Van deze koningen wordt bericht:
Ge 14:7 Daarna keerden zij terug en kwamen in En-Mispat-het [tegenwoordige] Kades-en zij versloegen [allen in] heel het gebied van de Amalekieten, en ook de Amorieten die in Hazezon-Thamar woonden. (HSV)
Mamré, Eskol en Aner. De Amorieten die bij Abram woonden, de broers Mamré, Eskol en Aner, waren zijn bondgenoten (Gen. 14:13) en trokken met hem op om de weggevoerde inwoners van Sodom en Gomorra, onder wie ook Lot, te bevrijden.
Jacob zei aan het eind van zijn leven tegen zijn zoon Jozef:
Ge 48:22 En ik heb u een stuk lands gegeven boven uw broederen; hetwelk ik, met mijn zwaard en met mijn boog, uit de hand der Amorieten genomen heb. (SV)
Misschien doelt Jacob op het stuk land bij Sichem, dat hij gekocht had. Als dat zo is, hebben de Amorieten dat stuk land ingepikt maar heeft Jacob het hen later ontnomen. De twaalf verspieders die Kanaän hadden verkend, noemden in hun relaas de woonplaats van de Amorieten:
Nu 13:29 In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland [wonen] de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten. (HSV)
Ze waren meerder en machtiger dan de Israëlieten.
De 7:1 Wanneer u de HEERE, uw God, zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; en Hij vele volken voor uw aangezicht zal hebben uitgeworpen, de Hethieten, en de Girgasieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, en de Hevieten, en de Jebusieten, zeven volken, die meerder en machtiger zijn dan gij; (SV)
Israël versloeg Sihon, de koning der Amorieten, die in Hesbon woonde.
Nu 21:21 Toen stuurde Israël boden naar Sihon, de koning van de Amorieten, [met het verzoek]:
Nu 21:22 Laat mij door uw land trekken. Wij zullen niet afwijken door akkers of wijngaarden. Wij zullen het water uit de putten niet drinken. Wij zullen langs de koninklijke weg gaan, totdat wij uw gebied doorgetrokken zijn.
Nu 21:23 Sihon stond Israël echter niet toe door zijn gebied te trekken, maar Sihon verzamelde al zijn volk en trok uit, Israël tegemoet, naar de woestijn. Toen kwam hij in Jahza en bond de strijd aan met Israël.
Nu 21:24 Maar Israël sloeg hem met de scherpte van het zwaard en nam zijn land in bezit, van de Arnon tot de Jabbok, tot aan [het gebied] van de Ammonieten, want het gebied van de Ammonieten was versterkt.
Nu 21:25 Zo nam Israël al deze steden in, en Israël woonde in al de steden van de Amorieten, in Hesbon en in al de bijbehorende [plaatsen].
Nu 21:26 Want Hesbon was de [hoofd]stad van Sihon, de koning van de Amorieten. Hij had de strijd aangebonden met de vorige koning van Moab en had al zijn land uit zijn hand genomen, tot aan de Arnon.
(HSV)
In 2006 v.Chr veroverden zij de stad Ur, waar Abram vandaan kwam.
God bracht het vierde geslacht van Israël in het Beloofde Land en bediende zich van hen om de Amorieten om hun zonden te oordelen.
Ge 15:16 Het vierde geslacht echter zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol. (SV)
Bron
Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Amos 2:10. Hiervan is enige tekst verwerkt.
Voetnoten
- ↑ Zie Hebreeuws-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.
- ↑ F.L. Bakker, Geschiedenis der Godsopenbaring:het Oude Testament. Kampen: J.H. Kok N.V., 3e druk, 1955, blz.71. Vergelijk het Hebreeuws-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.