Raëma

Uit Christipedia

Raëma, ook geschreven Rama, is in de Bijbel de naam van een zoon van Koesj en van het land waar zijn nakomelingschap zich heeft gevestigd.

Naam. De betekenis van de naam is 'trillend'[1][2]. De naam in de King James-vertaling luidt 'Raamah'.

Zoon van Koesj

Raëma was de vierde zoon van Koesj en daarmee een kleinzoon van Cham en een achterkleinzoon van Noach. Hij was een broer van Nimrod, die Babel stichtte. Raëma wordt genoemd in Gen. 10:7; 1 Kron. 1:9.

Nageslacht van Cham

Zijn zonen waren Scheba en Dedan.

Land Raëma

Nakomelingen van Raëma hebben zich gevestigd in een gebied dat de naam van hun stamvader ontving.

Ligging. Aangenomen wordt dat de landstreek in het zuidwesten van Arabië (Jemen) lag. Inscripties gevonden in Sjeba lijken erop te wijzen dat Raëma ten noorden van Marib in Jemen gelegen was[1].

Handelaars van Raëma dreven handel met de Fenicische stadsstaat Tyrus. Van Tyrus is gezegd:

Eze 27:22  De handelaars van Sjeba en Raëma, díe waren uw handelaars in de allerbeste specerijen. Allerlei edelstenen en goud leverden zij [u] als uw waren. (HSV)

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 J.J. Bimson, Encyclopedie van Bijbelse plaatsen (Kampen: Kok, 2007), s.v. Rama.
  2. In Wikipedia-artikelen, in verschillende talen, wordt als betekenis opgegeven: 'hoog, verheven' of 'donder'. Geraadpleegd op 23 jan. 2023.