Hulda (= "wezel"), ook geschreven Chulda of Choelda, was een profetes, wier gevoelen over het gevonden wetboek door de koning Josia gevraagd werd. Zij wordt genoemd in 2 Kon. 22 en 2 Kron. 34.

De Hebreeuwse naam is חלדה, Choeldah. De eigennaam betekent "wezel"[1]. Het Strongnummer is 02468. De naam komt 2x voor in het Oude Testament. In de Engelse King James vertaling is de naam "Huldah".

Het enige bericht aangaande deze vrouw in het Oude Testament (2 Kon. 22:14-20, waarmede bijna letterlijk overeenkomt 2 Kron. 34: 22-28), ofschoon rijk genoeg, om ons belang voor haar in te boezemen, schiet toch veel te kort, om de opgewekte weetlust te bevredigen en ons tot een oordeel te leiden over de invloed, die zij gehad, en het nut, dat zij gesticht heeft. 

Zij was getrouwd met Sallum, leefde onder de regering van Josia en woonde in Jeruzalem.

2Kon 22:14 Toen gingen de priester Hilkia, Ahikam, Achbor, Safan en Asaja naar de profetes Hulda, de vrouw van Sallum, de zoon van Tikva, de zoon van Harhas, de beheerder van de [priester]kleding - zij woonde in Jeruzalem, in het nieuwe gedeelte - en zij spraken met haar. (HSV)

Haar man Sallum had aan het hof[2] de betrekking van klederenbewaarder. Zij woonde te Jeruzalem in dat gedeelte van de benedenstad, dat het tweede genoem werd, omdat het bij de laatste uitlegging van de muren, waardoor de heuvel Akra werd ingesloten, tot de reeds bestaande benedenstad getrokken werd.

Zij werd door haar tijdgenoten als profetes zeer in waarde gehouden, zo zelfs dat de Koning, getroffen door hetgeen Hilkia de hogepriester uit het gevonden wetboek van Mozes had voorgelezen, met voorbijgang van de profeten, waaraan Jeruzalem in die dagen geen gebrek had (2 Kon. 23: 2), tot haar zijn gezanten zond, om van haar te vernemen, hoe hij over de bedreigingen, in dat boek uitgesproken, te denken had. Dat juist zij, met voorbijgang van de andere profeten geraadpleegd werd, getuigt voor het grote aanzien dat zij genoot[3].

Dat hij niet tot Jeremia zond, om deze te raadplegen, behoeft niet te worden aangemerkt als een bewijs dat haar aanzien destijds zelfs groter was, dan dat van die beroemde profeet. Deze, toen nog jong trad, naar het schijnt, in die dagen meer op in zijn geboorteplaats Anathoth, in de buurt van Jeruzalem, dan in Jeruzalem zelf.

Hulda bevestigt de bedreigingen, die de koning hadden verschrikt, en verzekert, dat God over de hoofdstad en haar bewoners al de onheilen brengen zou, die in het boek der wet als de straf voor de trouweloze afval van Hem waren aangekondigd, maar ook dat de Koning, omdat hij zich voor God verootmoedigd had, in vrede tot zijn vaderen zou verzameld worden, eer het strafvonnis aan de goddelozen voltrekken werd.

In het antwoord van Hulda wordt eerst gelezen: „zegt tegen de man, die u gezonden heeft," daarna: „zegt tegen de koning van Juda, die u gezonden heeft.” In beide zinsneden wordt intussen geen ander dan Josia bedoeld, en zij heeft wellicht met opzet zo gesproken, om te doen uitkomen, dat zij eerst de zaak waarnaar gevraagd wordt, en dan meer bijzonder de persoon van de vrager voor ogen heeft. 

Bronnen

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Hulda' is op 28 dec. 2017 verwerkt.

W. Moll, P.J. Veth, F.J. Domela Nieuwenhuis e.a., Bijbelsch woordenboek voor het christelijk gezin. Eerste deel A – H (Amsterdam: P.N. van Kampen, 1852). De tekst van het lemma 'Hulda' is op 28 dec. 2017 verwerkt.

Voetnoot

  1. Hebreeuws-Nederlands Lexicon; op basis van Strong-coderingen. Onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia. Het is gebaseerd op het Engelstalige Online Bible Hebrew-Englisch Lexicon van Larry Pierce. 
  2. Aldus W. Moll, P.J. Veth, F.J. Domela Nieuwenhuis e.a., Bijbelsch woordenboek voor het christelijk gezin. Eerste deel A – H (Amsterdam: P.N. van Kampen, 1852) s.v. Hulda.
  3. Aldus P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling (Haarlem: De erven F. Bohn, 1866), s.v. Hulda.