Jesaja (boek)/Hoofdstuk 8: verschil tussen versies

2.738 bytes toegevoegd ,  4 jaar geleden
k
Regel 49:
== Jes. 8:10 ==
Jes 8:10  Beraadslaagt een raad, doch hij zal vernietigd worden; spreekt een woord, doch het zal niet bestaan; want God is met ons! (SV)
'''God is met ons!''' Verwijst naar de naam [[Immanuël]], de zoon van een maagd (7:14; 8:8).
 
== Jes. 8:11 ==
Jes 8:11 Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd, met een sterke hand, en Hij onderwees mij van niet te wandelen op den weg dezes volks, zeggende: (SV)
 
'''Onderwees'''. Een vorm van het werkwoord yacar = onderwijzen, vermanen, kastijden, straffen
 
== Jes. 8:12 ==
Jes 8:12 Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, van alles, waar dit volk van zegt: Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet, en verschrikt niet. (SV)
 
'''Gijlieden.''' Jesaja en, wellicht, zijn leerlingen (vers 16).
 
== Jes. 8:14 ==
Jes 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn; maar tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling den twee huizen van Israël, tot een strik en tot een net den inwoners te Jeruzalem. (SV)
 
'''Hij ulieden tot een Heiligdom zijn.'''
 
''Opb 21:22 En een tempel zag ik in haar niet, want de Heer, God de Almachtige, is haar tempel, en het Lam.'' (Telos)
 
''Hij ... tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling.'' Dat is Hij in het bijzonder geworden in de persoon van Zijn Zoon, onze Heiland.
 
1Pe 2:7 Voor u dan die gelooft, is dit kostbare; maar voor de ongelovigen: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, deze is tot een hoeksteen geworden’, en’ een steen des aanstoots en een rots der ergernis’.
 
''Hij ... tot een strik en tot een net den inwoneren te Jeruzalem.'' Veertig jaar na de verwerping van de messias is Jeruzalem, door Gods strafgericht, door de Romeinen belegerd, uitgehongerd, veroverd en verwoest en de tempel verbrand en verwoest.
 
== Jes. 8:16 ==
Jes 8:16 Bind de getuigenis toe; verzegel de wet onder mijn leerlingen. (SV)
 
'''Bind toe, verzegel.''' Toebinden en verzegelen doet men dat, wat men bewaren wil en wat ongeschonden moet bewaard blijven. Welnu, Israëls volk, de grote menigte verwierp het Woord en verachtte het Getuigenis, maar de kleine schare van Gods gelovigen zouden het betrachten. Het zou als het ware in hun hart gedeponeerd worden. En daaraan had Israël’s volk het te danken, dat het niet geheel vernietigd werd. Zou er echter een kern overblijven, dan moest de kern bij dit Woord leven en door dat Getuigenis gevoed worden.<ref> Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, <i>Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden</i>. (Kampen: Bos, 1893-1901), enige tekst van het commentaar is overgenomen.</ref>
 
'''De wet'''. Hebr. <i>torah</i> = onderwijzing, wet.
 
'''Mijn leerlingen.''' Misschien de 'gijlieden' van verzen 12 en 13
 
== Voetnoot ==
 
== Voetnoot ==